Schaakcolumns

Hans Akkersdijk, alias Patrick Zander, laat zijn licht schijnen over schaakgerelateerde (rand)zaken. Sinds mei 2022 worden zijn columns afgewisseld door ‘pontjesverhalen’ van Volewijcker Ruud van Dijk, óók een schaker (zie voor andere verhalen van hem óók de site  van AmsterdamNoord.com of schrijf je in op hun nieuwsbrief). Pontjesverhalen | Amsterdam Noord  En soms plaatsen we ook een schaakcolumn van een andere Volewijcker.

Column 51, 1 april 2024, Ruud van Dijk

Ma (deel 2)

Het is zogezegd voor mijn moeder het één-na-laatste pontje in haar leven: de verhuizing naar een verpleeghuis afgelopen september. Ze is dan ruim een half jaar dement. Ik merk het begin daarvan als ze na een paar tellen niet meer weet of ze haar medicijnen nu wel of niet heeft ingenomen. Ze heeft een buikvirus, krijgt antibiotica, herstelt, krijgt opnieuw een buikvirus en vervolgens de verkeerde antibiotica. Dan gaat het mis in haar brein.

Haar dementie ontwikkelt zich snel. Van een vitale vrouw van 94 verandert ze in een broze, oude dame. Het grootste deel van de dag ligt ze op de bank of ligt ze in bed. Zichzelf aankleden en wassen gaat niet meer, de trappen op en af kost haar steeds meer moeite. En ze vergeet bijna alles.

In haar woorden is ze om alles zenuwachtig. Ze maakt zich zorgen of er wel genoeg geld in huis is, ze ziet op tegen een bezoek aan de kapper of als er mensen langskomen. Zorgen over hoe het verder met haar zal gaan en over de verhuizing naar een verpleeghuis.

Zo’n plek in een verpleeghuis duurt en duurt. Een aanvraag moet naar het Centrum Indicatiestelling Zorg, dat eigenlijk binnen 6 weken uitsluitsel moet geven. Maar ja, ze hebben het heel druk, mensen zijn op vakantie en er is een hoog ziekteverzuim… Dus wordt het drie maanden.

Intussen lopen wij als mantelzorgers steeds meer op onze tenen. Vooral als mijn broer ziek wordt en zijn taak als mantelzorger een tijd niet kan uitvoeren, wordt het pijnlijk duidelijk: dit gaan we niet redden. We besluiten 24-uurs zorg in te kopen voor 10 tot 14 dagen per maand. Dat kost wel een klein vermogen, maar we moeten wat.

Uiteindelijk is er een plek in een verpleeghuis, letterlijk bij haar om de hoek. Een kleinschalige voorziening met liefdevolle verzorgers. Ik zoek haar elke week op en zie hoe ze steeds meer in haar eigen wereld verdwijnt. Een heuse conversatie gaat op een gegeven moment niet meer, omdat ze de meeste woorden kwijt is. Een enkele keer herkent ze me niet. Ze denkt dat een medebewoner haar vader is, die al bijna een halve eeuw geleden is overleden. Eigenlijk neem ik deels al afscheid van haar.

Een verzorgster spreekt me vandaag aan. Ze vertelt dat ze, als ze mijn moeder naar bed brengt, soms praten over God. Dan vertelt de verzorgster mijn moeder dat ze zo zal gaan slapen. En dat ze wel of niet weer wakker kan worden. Wakker worden vindt mijn moeder goed, niet meer wakker worden ook. Alsof ze klaar is voor haar laatste pontje.

Ruud van Dijk

                                                                                                                                                                -0-0-0-0-

 

Column 50, 12 maart 2024, Patrick Zander

Onder hoge tijdsdruk

De twee wetenschappers zaten in hun kleine onderzeeër. De motor was uitgevallen en ze lagen op de zeebodem. Veel dieper dan ze ooit geweest waren. Ze verbaasden zich erover dat de onderzeeër de druk kon weerstaan en ze niet plat werden gedrukt.
De communicatie met “boven” was gereduceerd tot wat kraakjes.
De hoeveelheid zuurstof nam gestadig af. Ze hadden berekend dat ze nog voor twee uur zuurstof zouden hebben.
“Langzaam stikken lijkt me niks”, mompelde de een.
“Nee, mij ook niet”, zuchtte de ander. “Ik schiet mezelf nog liever dood.”
“Waarmee dan? Het enige wapen aan boord is een harpoengeweer. Dat kun je één keer gebruiken. Voor jou? Of voor mij?”
Ze keken elkaar aan en zeiden niets.
“Ik heb een klein zakschaakspelletje. We kunnen erom spelen?”

Anderhalf uur later had de één nog een koning plus een loper en de ander nog een koning en een paard.
“Remise. Wat is het toch eigenlijk een rotspel. Je hebt er helemaal niets aan. Wat levert het nou op? We hadden er net zo goed gelijk een einde aan kunnen maken.”
“Wat nu?”, vroeg de een.
“Ik weet het niet.”
“Remise. Misschien betekent het dat we de harpoen door ons alle twee moeten schieten?”
“Dat wordt een hele toer. Maar vooruit, laten we kijken of dat lukt.”
Met veel gemanoeuvreer hadden ze het eindelijk voor elkaar dat hun harten geperforeerd zouden worden met die ene pijl. Ze begonnen met aftellen van tien naar nul. Bij “drie” hoorden ze wat boven hun hoofden en merkten ze dat ze langzaam omhoog werden getrokken.

                                                                                                                                                                 -0-0-0-0-

Column 49, 8 februari 2024, Ruud van Dijk

Als hij op het pontje naar het Centraal naast me gaat zitten, denk ik: vast een ouwe hippie. Ik schat hem op ongeveer 75 jaar. Hij heeft lang haar, een baard en snor, in zijn rechteroor een hanger met het vredesteken. Ik groet hem. Hij kijkt mij met grote ogen aan en vraagt: ‘Geloof jij in karmische reïncarnatie?’ Ik zeg: ‘Natuurlijk.’ Dat antwoord verrast hem waarschijnlijk even, maar dan vervolgt hij: ‘Volgens mij wordt Poetin in een volgend leven geboren in een dorpje in Oekraïne, dat zijn leger in deze oorlog in puin heeft geschoten. En Wilders, best kans dat hij in een volgend leven als moslim wordt geboren.’

Ik glimlach. Het zou best kunnen dat de man gelijk heeft. ‘Wist je trouwens dat 2024 numerologisch een heel slecht jaar wordt?’ gaat hij verder. Ik vraag of hij me dat kan uitleggen. ‘Nou, als je de getallen van 2024 optelt krijg je twee plus nul, plus twee en vier. Dat is samen acht. De 2 staat voor alles behalve jezelf, dus voor de ander. In onze wereld betekent het naar de ander wijzen, de ander de schuld geven. Kijk maar om je heen, dat gebeurt nu al volop. Dat er in 2024 twee tweeën voorkomen geeft aan dat die negatieve energie nog sterker wordt. Volg je het nog?’ Ik knik.

‘De nul staat voor de oerknal. Eigenlijk zijn we allemaal één geheel. Jij en ik hebben allemaal dezelfde oorsprong, die oerknal. Helaas hebben de meeste mensen dat niet door. En de vier staat voor hoe we handelen op aarde. We doen dat teveel met ons hoofd en te weinig vanuit ons hart. Je kan zeggen dat in 2024 de mensheid zich niet realiseert, dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, dat de conflicten nergens voor nodig zijn en vergeten dat het hart het belangrijkste orgaan is.

‘En de acht?’ vraag ik. Hij antwoordt: ‘De acht is het getal van de herhaling. Dingen herhalen zich, totdat we hebben geleerd wat er achter steekt. Eigenlijk zijn dat de onbewuste krachten in het bestaan, die moeten we ons bewust worden. En ik zie dat niet zo snel gebeuren.’

Als het pontje aanmeert lopen we naar het voordek. Ik opper dat 2024 weinig goeds in petto heeft. Hij zegt: ‘Nou, het wordt een jaar later nog veel erger, want de cijfers van 2025 vormen samen een 9. En dat staat voor het einde van een reeks, het einde van een tijdperk. Misschien wel het einde van de wereld. Nee, geniet er het komende jaar maar een beetje van. Zolang het nog kan…’

Column 48, 3 januari 2024, Patrick Zander

Hey Jude

Bianca had het toch duidelijk gehoord. Even twijfelde ze, maar nu zei haar jonge echtgenoot het weer in zijn slaap: “Judith.”
En hij glimlachte ook nog eens!
Een uur lang lag ze op haar rug naar het plafond te staren. Toen hield ze het niet meer. Ze sloop uit bed. Pakte de telefoon van Stephan uit zijn jasje en ging naar de badkamer.
Deur op slot.
Ze zocht en ze zocht. Berichtjes, appjes, mail.
Nergens een spoor van die verdomde “Judith” te vinden.
Onuitstaanbaar.

De volgende ochtend bij het ontbijt ging ze rechtstreeks de confrontatie aan: “Wie is Judith en wat moet je met dat mens?”
“Wie?”
“Judith!”
Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij haar aan. “Judith? Wie is Judith?”
“Ja, dat zou ik ook wel eens willen weten!”
“Maar … ik ken helemaal geen Judith.”
“Ik was gisteren , op de bank, naar die serie The Queen’s Gambit aan het kijken en ik zag dat jij aan tafel heel geïnteresseerd op je laptop zat te koekeloeren.”
“Gisteravond?”
“Ja, gisteravond ja!”
“Maar … gisteravond heb ik naar een tutorial van Eric Rozen gekeken.”
“Eric Rozen? Wie is dat nou weer?”
“Dat is een Amerikaanse schaakleraar die filmpjes op You Tube zet.”
“Een man?”
“Ja, en hij legt dingen over schaken uit en gisteren was het extra leuk want het bleek dat hij ooit zelf schaakles had gehad van … Ooooh, nou begrijp ik het!”
“Wat?”
“Ik heb waarschijnlijk gedroomd over zijn mededeling dat hij schaakles had gehad van de veruit beste schaakster ooit: Judit Polgar. Grappig he? …. Judit!”

                                                                                                                                               -0-0-0-0-

Column 47, 10 december 2023, Frank van der Velpen

DE SPIN OF DE SLANG

De remise bij de partij tussen Barry Brink (rating 2360) en Jouke van Veelen (2026) bracht mij naderhand aan het denken.
Hoe moet ik zo’n strijd beschrijven tussen 2 spelers met zo’n groot verschil in rating ?
Soms ben je de speler met 200 rating punten meer en in andere gevallen de speler met 200 ELO punten minder. Ik heb het de laatste jaren vaak meegemaakt en ik kan u verzekeren dat er op zulke momenten psychologische krachten los komen. Ik moest voor de interne bij Purmerend spelen met zwart tegen een jeugdtalent met een rating van 1700. Dat zijn de gevaarlijksten: jeugd met een lage rating. De rating ligt dan nog achter bij hun speelsterkte, dus meestal kost je dat punten. Maar bij Purmerend gold een jeugdspeeltijd van 1 uur per persoon, dus niet voor de rating. Ik won simpel, maar ik dwaal af.
Het ligt natuurlijk aan de speelstijl van beide spelers, maar ik zie de sterkere speler toch vaak bezig als een spin. Hij (of zij) spant het web, terwijl de zwakkere speler dartelt in de lucht.
“la,la,la de la” dartelt het slachtoffer en plots zit hij vast in het net. Zo zou ik de partij van Cor Croese tegen VAS willen betitelen. Cor wint een pionnetje voor een iets mindere stelling, maar een pionnetje is een pionnetje en een iets mindere stelling kan met 1 zet veranderd zijn.
En zo geschiedde: de spin at zijn slachtoffer.

De spin kan ook wel eens wat gaten in zijn net hebben, maar analyseert de stelling vaak beter dan zijn tegenstander. Zo koos Tigran voor het halve ei in plaats van de lege dop. Hij zag dat hij slechter stond en koos voor de remise. Ach wat ELO-puntjes verloren, maar niet de partij. Ook halfjes dragen bij aan een teamoverwinning. Bij zo’n halve van Barry en Tigran is de tegenstander terecht heel blij, maar in feite zitten de betere spelers daar niet zo mee. Het kan niet altijd goed gaan en zolang het geen nederlaag is is er niet veel aan de hand. Je ziet het vaak in de natuur dat een aanval mislukt bij een roofdier. Ach, volgende keer beter.
Erger voor de 200+ ELO speler is het als een insect geen insect blijkt te zijn, maar in dit geval een muis. En hoppa, weg is de spin want dat komt natuurlijk ook vaak voor. En dat geeft de zwakkere schaker altijd weer hoop. Advies voor de zwakkere schaker is om niet in je schulp te kruipen want bij dat verkrampte spel ben je vaak kansloos. Ga er voor: de dood of de gladiolen. Het schaakspel is net een boksgevecht: 1 goede treffer kan voldoende zijn. Het is niet zoals bij het voetbal dat je bij een 5-0 voorsprong lekker kan spelevaren. Bij schaken kan het met 1 zet gebeurd zijn.
Plaatst u zich nu niet in 1 van de 2 spelers, want op Magnus Carlsen na kunt u altijd of de sterkere speler zijn of de zwakkere, maar een verschil van 200-300 Elo punten komt niet heel vaak voor.
Die muis kan dan wel de winnaar zijn, maar dat neemt niet weg dat hij bij een volgende partij door de slang kan worden verschalkt. De slang is een ander type speler, hij loert op zijn kans om dodelijk toe te kunnen slaan.

Mijn partij tegen VAS verliep zoals een slang toeslaat. Ik speelde slavisch, maar mijn tegenstander wilde zo graag London System spelen, waardoor hij dat type spel vertoonde. Op zich niets mis mee, maar de aanval over de h-lijn stelde niet veel voor in deze stelling. Ofschoon ik met mijn positioneel gepiel sneller op een spin lijk was ik deze keer de slang. Met Txc3 en de ruil toren tegen 2 stukken werd de witte stelling vernietigd.
De slang had toegeslagen en liet niet meer los. Mijn vergelijk gaat helaas een beetje mank, want ook de slang kan verliezen. Voor het gemak kan ik de havik op het toneel laten verschijnen en dan blijkt waar het mank gaat: de havik is geen prooidier. Dus eigenlijk had ik het moeten vergelijken met Steen, papier, schaar. Want dan kan iedereen van elkaar winnen.
Maar dan was het niet zo’n leuk stukje geworden.

 

Column 46, 1 december 2023, Ruud van Dijk

De blijde blikjesman

Wie is er nou niet chagrijnig na twee weken regen? Als mijn vriendin die maandagochtend opstaat moppert ze dat het opnieuw giet. Ik grap: ‘Het gaat erom dat de zon in je hart schijnt.’ Ze lacht: ‘Ja, ja.’ Als ik wat later voor de zoveelste keer mijn regenpak aantrek, probeer ik dat in gedachten te houden als ik vervolgens richting Noord fiets.

De blijde blikjesman is in ieder geval niet chagrijnig. Hij loopt met een vuilniszak, met op zijn gezicht een glimlach van oor tot oor, langs de prullenbakken op de steiger achter het Centraal. Hij heeft er stevig de pas in. Kijkt eerst goed in de bak, alvorens er wel of niet met zijn hand in te gaan. De score is mager. Na deze steiger loopt hij verder naar de volgende.

Als het pontje vanaf de NDSM nadert zwaait de man naar de schipper. De schipper zwaait terug. De man salueert ook nog eens met een buiging. Hij checkt de prullenbakken en loopt naar de steiger waar het pontje aanmeert. Hij gaat aan de rand van de steiger staan en bekijkt oplettend hoe het pontje zonder te stoten de wal raakt. Hij steekt zijn duim ter goedkeuring op naar de schipper.

Aan boord maakt hij zijn ronde langs de bakken en legt vervolgens zijn vuilniszak neer op het voordek. Daarna rent hij even terwijl hij op zijn plaats blijft. Hij begint een gesprek met een knappe dame. Waarschuwt haar met woorden en gebaren voor de golven die mogelijk over de laadklep kunnen komen, tenslotte staat er een stevige wind. Hij is een fan van de pontjes en roemt het mooie, weidse uitzicht dat je aan boord hebt.

In de resterende minuten tot de aankomst wordt hij bijna filosofisch. Volgens hem gedragen mensen zich net zoals dieren, ze volgen alleen maar de anderen. Terwijl het juist om de ontwikkeling van je eigen bewustzijn gaat. Wat hem betreft gaat er in het leven om dat je je kwaliteiten perfectioneert. Je beperkingen verdwijnen vanzelf.

Kijk, daar word ik nou blij van.

 

Column 45, 5 november 2023, Patrick Zander

Voel je nattigheid?

Aan de Algarve was het heerlijk toeven. Vanuit hun kamers in het hotel direct aan de golfbaan konden Gyan en Paco de eerste drie holes overzien.
Vanmorgen hadden de twee mannen na het heerlijke ontbijt overlegd of ze eerst een potje zouden schaken of dat ze meteen zouden gaan golfen. Tot dat laatste werd besloten. Met als gevolg dat Julio en Enrique nu dood op de vloer in hun kamer lagen. In de nattigheid. Met gebroken glas om hen heen.

De afslag bij de tweede hole was volledig, maar dan ook volledig mis gegaan. Hoe het mogelijk was konden ze zich later niet meer voor de geest halen. Maar Gyan had het balletje totaal de verkeerde kant op gezwiept. De golfbal had een flinke afstand overbrugd. Was door het geopende raam van een van hun kamers gevlogen. Tegen de vissenkom aan. Die aan duigen ging. Met als gevolg dat de visjes Julio en Enrique nu uit gesparteld waren en een perfecte imitatie van dood deden.
Het golfballetje was op het schaakbord naast de omgevallen koning tot stilstand gekomen.

Column 44, 10 oktober 2023, Frank van der Velpen

DE SCHRIK

Tijdens de wedstrijd Volewijckers-1 tegen Oosten Toren-2 deed zich een bekend
fenomeen voor: De Schrik.
Ik ben daar in mijn schaak-carriere diverse malen de dupe van geworden
Beide varianten schrik hebben mij menig punt gekost. Ik heb het dan over
de aanvallende schrik en de verdedigende schrik.
Bij de partij van Sanne Visser deed zich de aanvallende schrik voor. Sanne had bij
zijn voorberekening van f5 gedacht dat hij een stuk zou winnen. Na f5 moest het
witte paard weg van e4 en daarna volgde de combinatie met stukwinst had hij bij
zijn analyses gezien. Maar tijdens de combinatie kreeg wit een pion op c3 en die
hield de stukwinst tegen. Dat had hij gemist en deze tegenvaller deed Sanne schrikken:
de aanvallende schrik.
Dan is het taak even niet te zetten en jezelf weer op de rit te krijgen. Verwerk de
schrik en kijk weer naar de stelling. Meestal is het niet zo erg als wat de
schrikreactie je doet denken, maar als je niet de tijd neemt om de schrik te verwerken
volgen meestal “wat mindere zetten” zal ik maar lichtjes uitdrukken.
Ik heb dat in het verleden al meerdere keren meegemaakt.

Ook de verdedigende schrik deed zich voor bij deze wedstrijd; dat gebeurde
In de partij van Roger. De wit-speler kwam als een roofdier op
zijn prooi af en offerde op b5. Was Roger daar van geschrokken? Zeker weten doe
ik het niet, maar de stelling zag er voor zwart niet zo fraai uit. Ik denk de schrik toch
wel op Roger’s gezicht gevonden te hebben. En hop daar vloog een toren de zwarte
stelling in. Ik moet Roger wel een compliment geven, omdat hij bleef vechten voor
een goed resultaat! Op een gegeven moment stond hij weer de toren.
voor waarbij wit niet zoveel compensatie had. Maar verdedigen kost tijd en
slecht staan is geestelijk zwaar. Net op het moment dat hij de verdedigende schrik
goed verwerkt leek te hebben deed Roger een snelle zet vanwege zijn tijdnood en
wit had een tussen-schaakje waarbij hij de toren terug won. Het eindspel was verloren en zo gingen beide partijen met een schrik toch verloren.

Beste Volewijckers: laten we hier onze lessen uit trekken.

 

Column 43, 3 oktober 2023, Ruud van Dijk

Normal is over, if we like it or not

Joost was tijdens de middelbare school mijn beste vriend. We zaten een paar jaar in dezelfde klas en gingen ook vaak bij elkaar op bezoek. Joost was een mooie jongen en sommige meisjes waren verliefd op hem. Maar hij was in die zin niet geïnteresseerd in hen. Ik was de eerste aan wie hij vertelde dat hij homo was.

Hij was een jaar eerder dan ik klaar met de middelbare school en verhuisde naar Amsterdam, waar zijn vader een etage in de Pijp had gekocht. En toen ik naar Amsterdam ging was daar voor mij ook een kamer beschikbaar. Vaak ben ik met hem en zijn vrienden uitgegaan naar homokroegen en disco’s. Ik was jong, slank, had lang haar en had regelmatig sjans.

Joost ontmoette Adam, een jonge man uit Zuid-Afrika, en besloot de sprong in het diepe te wagen door met hem af te reizen naar dat verre land. Adam verdween op een gegeven moment uit zijn leven, maar Joost bleef in Zuid-Afrika. Hij bouwde daar een bestaan op, waarin andere mannen kwamen en gingen. En elke paar jaar zocht hij me op in Amsterdam.

Altijd gezellig. Het had ook wel iets van mijmeren over ‘the good old days’ op de middelbare school en die in Amsterdam. Joost was vertrokken in de roerige jaren 80 met de krakersrellen en zag hoe de stad van lieverlede veranderde en steeds meer een nette wereldstad werd.

Afgelopen maand was hij er de dagen voor en na de Canal Pride. Voor hem een waar feest. Want in Zuid-Afrika kan je op de meeste plekken niet openlijk homo zijn. Als we na de Canal Pride met het pontje naar Noord varen wijst hij me op een affiche aan boord in de kleuren van de regenboog met de tekst: Everyone is welcome here. Dat doet hem goed.

Onderweg naar de NDSM ziet hij op een kademuur gekalkt: Normal is over, if we like it or not. Hij kijkt bedenkelijk en zegt: ‘Vroeger was ik zogenaamd niet normaal, was ik gewoon een homo. En nu hoor ik tot een groep waarvan de meeste mensen de naam niet eens kunnen onthouden, laat staan uitspreken. LHBTIQ plus. Of zoiets. Het zal wel goed bedoeld zijn, maar het klinkt bijna als een enge ziekte.’

Ruud van Dijk

                                                                                                                                                             -0-0-0-0-

Column 42, 1 september 2023, Patrick Zander

Slechte verbinding

Moeder: Hallo?
Sanne: Hi ma, hoe gaat ‘ie?
Moeder: Hi lieverd. Ik kan je nauwelijks verstaan. De verbinding is erg slecht.
Hoe gaat het met jou!?
Sanne: Vreselijk ma, vreselijk. De kinderen zijn ziek. Ze liggen in bed. De auto startte niet vanochtend. Het huis is een puinhoop. En vanavond komt de hele weekendtoernooi commissie, 8 man!, hier eten. Ik weet niet hoe ik me hier uit kan redden?!
Moeder: Luister lieverd, ik heb het niet allemaal zo goed gehoord. Wat een waardeloze verbinding is dit! Maar goed, ik kom je redden. Ik pak de bus en daarna de trein en dan loop ik dat laatste stuk wel naar je toe. Ik doe vooraf nog wel de boodschappen, dan zorg ik voor de kinderen, ruim ik het huis op en kook één van mijn favoriete gerechten.
Sanne: Wow, ma! Dat is fantastisch. Dat zou super zijn.
Moeder: Ach, daar zijn moeders voor!
Sanne: Heerlijk ma, een pak van mijn hart.
Moeder: Trouwens … met die kapotte auto … hoe is Tessa dan naar haar werk gegaan?
Sanne: Tessa?!
Moeder: Ja, Tessa! Je vrouw!
Sanne: Mijn vrouw heet geen Tessa. Is dit 06 35567881?
Moeder: Nee. Dit is 06 35567882 …
Sanne: Betekent dit dat je niet komt?

                                                                                                                                                                   -0-0-0-0-

Column 41, 1 augustus 2023, Ruud van Dijk

We zijn maar een keer samen met het pontje naar Noord gevaren. Dat was ongeveer 15 jaar geleden, toen ze me opzocht in Amsterdam. Het ging al bijna mis op het Centraal Station, waar ik bij de uitgang aan de stadskant op haar wachtte en zij bij de uitgang naar het IJ op mij, zo bleek achteraf. In lichte paniek zocht ik het station af en kwam ik haar bij toeval tegen in een gang tussen Noord en de stad.

De tocht met het pontje maakte weinig indruk op haar. Als we het er naderhand over hadden, memoreerde ze vooral de wandeling van 30 minuten vanaf de NDSM naar mijn huis. Dat was duidelijk te lang voor haar, onderweg vroeg ze een paar keer of we er al waren. Tja, ze was tenslotte 80 en had COPD.

Ze was mijn grootste fan. Ze had geen computer en kon daardoor mijn verhaaltjes niet lezen. Dus bundelde ik die af en toe en kreeg ze een boekje cadeau op haar verjaardag of met Kerst. Genoot ik van haar glimlach als ze de verhaaltjes las. Ze leende de boekjes uit aan buren en vriendinnen. Zei ze trots: ‘Dat heeft Ruud geschreven.’ Maar toen ik laatst een boekje zocht om haar iets te vertellen over een verhaaltje kon ik het niet vinden. Best kans dat ze het boekje met het oud papier had weggegooid.

Want haar leven is niet meer wat het was. Sinds ongeveer een jaar verkeerde ze ergens tussen normale vergeetachtigheid en beginnende dementie. Maar een paar maanden geleden is ze duidelijk verslechterd en lijkt de dementie het te hebben gewonnen. Ze weet niet meer welke dag het is, ze vergeet dat ze net haar medicijnen heeft ingenomen. Wat er in de krant staat en wat op tv komt interesseert haar niet meer. Was ze altijd in de weer met haar huis en tuin, nu komt ze bijna niet meer van de bank af. Ze rust en slaapt veel. En vindt het leven doelloos.

Ze kan niet meer alleen thuis zijn, want dan raakt ze in paniek. Mijn broer, mijn schoonzus en ik hebben een rooster gemaakt zodat er 24 uur per dag, 7 dagen per week iemand bij haar is. En we hebben een aanvraag ingediend voor een plekje in een verpleeghuis. Er is er eentje bij haar in de buurt, met het pontje zou het nog geen half uur varen zijn. Toevallig heeft ze in dat verpleeghuis ruim 30 jaar als vrijwilligster gewerkt. Daar zou ze wel heen willen.

We wachten en wachten. Want je komt niet 1-2-3 in een verpleeghuis. Tussen aanvraag en een indicatie zitten instanties en die doen er drie maanden over. Dan pas kom je op een wachtlijst. Is het bijna hopen dat er dat moment snel iemand in het verpleeghuis dood gaat, zodat er een kamer voor haar vrijkomt. Als ze er tegen die tijd nog is.

Ruud van Dijk

                                                                                                                                                           -o-o-o-o-

Column 40, 1 juli 2023, Ruud van Dijk

Buitenhof

Vorige week keek ik met mijn 12-jarige neefje Joep naar Buitenhof, het discussieprogramma dat wekelijks op de zondagmiddag wordt uitgezonden op NPO 1. Het programma vindt al jaren plaats in Het Veem, een voormalig pakhuis aan de Oude Houthaven met uitzicht op het IJ. In de jaren tachtig was Het Veem een krakersbolwerk, maar nu biedt het elke zondagmiddag onderdak aan politici, wetenschappers, opiniemakers en zelfs aan militairen met oorlogstaal.

Het programma startte met een muzikale intro met beelden uit de omgeving. De beelden begonnen warempel met het pontje dat aanmeerde bij de Pontsteiger, daarna een shot van een kat, van vrouw die op een bankje op een boot zat, een zwaan in het water, een man die voorbijliep, een visser en tenslotte een opname van het gebouw. Daarna kwamen de gasten van die dag in beeld, de lijsttrekkers van D66, de VVD en het CDA. Want tenslotte waren er binnenkort verkiezingen.

Ik was een en al aandacht, terwijl Joep vooral oog had voor zijn smartphone. Maar het ontging hem toch niet helemaal wat er op de tv gebeurde. Want toen Siegfried Kaag van D66 het had over ‘verelendete’ migranten, zei hij: ‘Jezus, wat gebruikt die vrouw een moeilijke woorden.’ Ik legde hem uit dat dit juist haar probleem is, dat ze niet de taal van het volk spreekt, dat veel mensen haar elitair vinden. Dat woord begreep hij dan weer wel.

Sophie Hermans van de VVD werd gevraagd naar het promotiefilmpje van haar partij, met daarin gewelddadige demonstranten. Met de boodschap dat wij ook moeten gaan stemmen, want die raddraaiers doen het ook. Joep zei: ‘Jouw vriendin was vroeger toch ook zo eentje? Stenen gooien naar de politie, toen ze nog een kraakster was. En volgens mij ging die helemaal niet stemmen.’ Dat kon ik alleen maar beamen: ‘Ja, die goeie, ouwe tijd.’

Joep schoot op een gegeven moment in de lach bij het relaas van Wopke Hoekstra over het stikstofprobleem. ‘Die man heeft het de hele tijd over dat hij aan de keukentafel zit bij boeren. Werkt hij soms bij de Keukenkampioen?’

Opeens sprong hij op: ‘Kijk ome Ruud, daar achter dat hoofd van die meneer, zie je het pontje? Ach, zullen we zo meteen weer een keertje met het pontje naar de overkant?’ Ik dacht: een fan van de politiek zal hij waarschijnlijk niet worden, maar hij is nu al een fan van de pontjes. Het komt wel goed met Nederland.

                                                                                                                                                   -0-0-0-0-

 

Column 39, 4 juni 2023, Patrick Zander

Een gok.

De man met de grote neus keek naar het bord. Hij keek en hij keek. Wat een dilemma!
Gisteren nog had hij met een kennis gesproken over de waanzinnige prijzen die er tegenwoordig voor huizen worden betaald. Bij hem in de straat was er op een huis € 75.000 “overboden”! Overboden! Wat een idioterie. Vroeger, ja vroeger … dan zette je een huis voor een bepaalde prijs in de markt en dan werd er door de koper afgedongen. Maar tegenwoordig …?
De man links van hem gromde: “Hallo! Ben je d’r nog? Nou, wat ga je doen?”
De grote neus kwam terug in de realiteit. Hij kon de gok nemen, maar dat zou hem zijn laatste centen kosten. Hij aarzelde. Eén tegenslag en hij was failliet.
De man van de bank tegenover hem keek hem onderzoekend aan.
De grote neus rechtte zijn rug en sprak: “Ik koop een hotel! Als ik straks ook nog op Blaak kom heb ik die hele zijkant.”

                                                                                                                                                   -0-0-0-0-

Column 38, 9 mei 2023, Ruud van Dijk

Erotisch centrum

Afgelopen maand maakte de gemeente haar plannen bekend voor de bouw van een nieuw erotisch centrum. Daartoe zijn twee mogelijke locaties aangewezen: in de buurt van de RAI, of op de NDSM. De bewoners aldaar zijn zich een hoedje geschrokken, want het zal je maar gebeuren: woon je in een nette buurt bij de RAI of heb je net een peperduur appartement op de NDSM gekocht, krijg je een enorm bordeel naast je deur. De eerste protesten waren er dan ook al meteen op dezelfde dag van de bekendmaking van de snode plannen.

Mij, daarentegen, lijkt de NDSM een perfecte locatie. Sterker nog, het toekomstige bordeel staat er al: the Curve. Dat is het glazen gebouw aan het einde van de Klaprozenweg, op nog geen 200 meter van de steiger waar het pontje aanmeert. Alleen nog wat rode lampen in het gebouw aanbrengen en de sekswerkers kunnen er bij wijze van spreken morgen al beginnen. De paar bedrijfjes die er nu nog zitten kunnen makkelijk verhuizen naar het nabijgelegen, leegstaande pand van de DWI. Ik denk dat de eigenaren van the Curve zullen juichen, wordt het eindelijk een investering die fors geld oplevert.

Met de komst van het bordeel krijgen we op de NDSM bovendien eindelijk eens een attractie voor ‘de gewone man’ in Noord. Want, wat er tot nu toe aan horeca-gelegenheden staat is toch vooral bedoeld voor hippe mensen, waar wij als Noorderlingen alleen maar last van hebben, in de vorm van overvolle pontjes en van festivalbeats die onze nachtrust verstoren.

De locatie op de NDSM is daarnaast heel goed te bereiken. Er stoppen nu al een paar buslijnen nagenoeg voor de deur en vanaf de Ring A10 om de stad is het vanaf afslag S118 bijna rechttoe rechtaan. En met het pontje is het, zoals al gememoreerd, op loopafstand van de steiger. Bijkomend voordeel is dat de pontjes met de komst van het bordeel waarschijnlijk ook vaker gaan varen, want vooral ‘s avonds en ‘s nachts zullen de mannen zin hebben in een wip. En naar Noord willen.

De sfeer op de pontjes zal ook veranderen. Want ik kan me voorstellen dat proactieve sekswerkers op de pontjes al hun potentiële klanten aan de haak proberen te slaan. Ik zie het al helemaal voor me: schaars geklede dames die hitsige mannen proberen te verleiden. Hordes dronken toeristen op zoek naar vertier. Een lekker muziekje via de luidsprekers, zoals ‘Malle Babbe’ van Rob de Nijs, ‘Roxanne’ van The Police en natuurlijk het ‘Je t’aime moi non plus’ van Serge Gainsbourg en Jane Birkin.

Het wordt dolle pret op de pontjes naar de NDSM!

Column 37,  1 april 2023, Patrick Zander

Maart roert zijn staart.

De column van maart ( nr. 36) waarin Fred wat bijzondere zinnen debiteerde had tot gevolg dat Frank mij benaderde met de woorden: “Oh, maar dan heb ik ook nog wel een aantal zinnen die niet zouden misstaan in een column.”
Het probleem voor mij als columnist is dat ik niet zo maar een stukje kan verzinnen waar al die zinnen in voorkomen.
Met het gevolg dat ik ze maar gewoon weergeef in de hoop dat u, geacht lid van de De Volewijckers , er plezier aan beleeft.
Ik hoop óók dat u na elk aforisme niet gelijk doorleest, maar even stilstaat bij het gelezene.

Hier komen ze:

Ontnuchterend:
Hoe meer je weet
Hoe meer je weet
dat je nog maar zo weinig weet.

Het leven:
Voorkom dat je je achteraf realiseert
dat je de afslag hebt gemist.

Confronterend:
Als je steeds elders niet kan vinden wat je zoekt,
zoek dan een andere “ik”.

Misvatting?:
Het woord “jongelui” klinkt als jong en lui.

Voorjaar:
Op de ligweide waren de slanke dames dun gezaaid.

Sneu 1.
Losers die zeggen: “Nou als ík het voor het zeggen had!
Nou dan wist ik het wel!
Nou dannuh … dan eh … dan eh …dan wist ik het wel!”

Sneu 2.
Ostentatief grimaste ze erop los,
helaas …niemand die het zag.

Sneu 3.
Een idee blijft slechts een idee als het nooit wordt uitgevoerd.

Sneu 4.
Aanstellerig maar zachtjes snikte ze,
hopend op aandacht.
Het werd niet opgemerkt.

Boekrecensent:
De zin van de zin ontging me: zinloos.

Grafschrift:
Wie wordt herinnerd, leeft.

Geen zelfkennis:
Als ik het zou willen, nou dan zou ik ook heus wel een boek kunnen schrijven, hoor. Zo hè.
Heus wel hoor. De verhalen die ik in mijn hoofd heb! Man … echt te gek. Alleen hè … tsja … eh …

Scheiding:
“Echtgenoten” werd de verleden tijd van echt genieten.

Twitter:
Lorre maakte veel kabaal: Een lawaaipapegaai.

Vergeetachtigheid:
Wijsheid komt met de jaren.
Ouder-dom ook.

Begin:
Een kleine stap zet je steviger dan een grote stap.

Rijkdom:
Streven naar “rijker”,
is niet altijd belangrijker.

Wijsgeer:
Intelligentie is goed.
Wijsheid is beter.

Carpe Diem:
Leef ligt in het verlengde van Lef.

Ervaring:
Degene die zegt: “Als ik in jouw schoenen stond …”,
stáát niet in jouw schoenen.

Diepe gronden:
Hoe stiller je bent, hoe meer je hoort.

Hij: “Ik mis haar.”
Als er haar verschijnt
waar je het niet wil
en haar verdwijnt
waar je het wel wil
word je oud.

Hoop:
Wie leeft in de gedachten van de levenden is niet dood.

Engelse filosoof:
It’s nice to be important,
but it’s more important to be nice.

 

Column 36, 27-2-2023, Patrick Zander

Rare zinnetjes

Fred had tegen mij gezegd: “Ik verzamel rare zinnetjes.”
“Rare zinnetjes?” Had ik met opgetrokken wenkbrauwen geantwoord.
“Ja, rare zinnetjes. Vind je dat raar?”
“Nou, eh … eerlijk gezegd …”
“Jij bent toch van: Taal is echt mijn ding?”
“Dat is van Paulien Cornelissen, maar ik heb wel iets met taal, ja.”
“Je bent toch Neerlandicus?”
“Ja, dat is zo, maar dat klinkt zo hotemetoterig.”
“Kijk, dat zinnetje zou nou perfect in mijn verzameling passen.”
“Oké, Fred. Neem volgende week eens een paar van die zinnen mee. Ik ben wel benieuwd.”

Dat was dus vorige week.
En nu zit ik met die zinnen.
Het eerste wat ik denk is: ”Kan ik ze gebruiken in een column?”
Maar ja, ze zijn zo divers. Maak daar maar eens chocola van.
Of een column.

Sorry, maar ik weet niets beters dan ze gewoon maar opschrijven. Of eigenlijk …doorgeven,
Een selectie van 10. Daar gaan we.

1. Ik heb broodnodig brood nodig.
2. Boerenprotest. Lachend haalde hij doodleuk de trekker over.
3. Aan haar gezicht kon je zien dat ze leed onder haar scheiding.
4. Ongeschikt: Een patholoog die bangelijk is.
5. Waarom nooit: In het oor van de cycloon?
6. Zijn stervende lach klonk belachelijk.
7. Haar wijsheid bracht me van de wijs.
8. Griekspoors voetfout was goed fout.
9. In “verwarmen” zit het woord “arm.”
10. In het ravijn leek het lijk ontoegankelijk.

Mochten er schakers zijn die nog copij willen aanleveren?
Kom maar op!

Met de groeten uit Groet.

Column 35, 1-2-2023, Patrick Zander

Vannacht had ik een vreemde droom

Ik was een ridder en ik reed op een wit paard naar een ivoren toren om daar een Koningin te schaken. De Koning protesteerde, maar na een potje matten moest hij opgeven en reed ik er met mijn geschaakte dame vandoor. En passant sprong ik nog even van mijn paard om de raadsheer die samen met Willem in het complot zat mijn gelukspenning te geven. Alles kan in een droom nietwaar?
Ik zocht een veld om met mijn dame aangenaam te verpozen maar alle interessante velden waren bezet. Toen zag ik een veld met wat herders waar we op het matje moesten komen. Die matten waren zo stoffig als wat en ik stikte bijna, een soort stikmat, gaf één van de herders een cadeau, een offer zou je kunnen zeggen en met mijn dame reed ik er vandoor, verder op mijn witte paard, in de richting van de vijandelijke linies. Op zoek naar een plek waar ik mijn edele heer in stelling zou kunnen brengen. Ik moest op de een of andere manier zien binnen te dringen in de (niet zo heel erg vijandelijke) linies. Ik zou wel eerst “J’adoube” zeggen, want zo hoort dat. Ook in een droom.
We reden langs een verbrande toren, een zwarte toren als het ware, waar ooit een vlag op stond, maar die was nu gevallen. Verder ging het, langs een stelletje narren, die ook al aan het matten waren. Een narrenmat als het ware. Hun legertjes waren even sterk. Remise schatte ik zo in.
De koningin genaamd Patricia (voor haar vriendinnen “Pat”), wilde voordat ze genomen zou worden eerst nog wat eten (een broodje bal à la Jur) met veel E nummers. E4, E5 en E6. Maar ik keek op mijn horloge (het was een droom!) en zag dat ik in tijdnood zat. We moesten namelijk ook nog naar een promotie en de klok was onverbiddelijk. Ik had nog drie seconden! Drie, twee, één … en toen werd ik wakker.

Column 34, 7-1-2022, Ruud van Dijk

Het pontje naar Robbeneiland

Het is hard werken in de afkickkliniek in Kaapstad. ‘s Ochtends beginnen we
om half acht met een korte wandeling en na het ontbijt zijn de dagen gevuld met
allerlei sessies. Groepstherapie, individuele therapie, meditatie, mindfulness,
yoga, fitness, creatieve therapie en nog zo wat.
Maar op zaterdag hebben we vrij en zijn er uitstapjes om de omgeving te
bezichtigen. Gisteren stond Robbeneiland op het programma, een klein eiland
voor de kust waar ooit Mandela en zijn medestrijders tegen apartheid gevangen
zaten.
In de haven van Kaapstad lopen we naar de vertrekhal voor het pontje naar
Robbeneiland. Bij de ingang moeten we eerst een kaartje kopen, omgerekend 36
euro, en worden onze tassen door een scanapparaat gehaald alvorens we door
kunnen. De vertrekhal is meteen ook een museum met fotocollages over de
strijd tegen de apartheid. We gaan er trappen op en trappen af en sluiten aan bij
een lange rij wachtenden. Uiteindelijk nog een paspoortcontrole en dan mogen
we de steiger naar het pontje op. Voor we aan boord stappen, vraagt een
fotograaf aan een ieder of hij of zij even wil blijven staan voor een foto.
Nou, pontje… zeg maar gerust: pont. Het schip is zeker anderhalf keer zo lang
als onze pontjes en is dubbeldeks. Wij gaan beneden zitten. Daar is ruimte voor
ongeveer 200 mensen die kunnen plaatsnemen in stoelen, die als in een vliegtuig
zijn gerangschikt. Een steward houdt in de gaten of alles goed verloopt.
Tijdens de overtocht wordt een video vertoond over de geschiedenis van
Robbeneiland. Eeuwen geleden werd het eiland al door de Hollandse en Engelse
kolonialisten gebruikt als gevangenis voor opstandige mensen. Ontsnappen was
een hachelijke onderneming door de haaien die er zwommen.

Na een tocht van vijfentwintig minuten leggen we aan op Robbeneiland. De
steward vertelt dat eerst de rijen aan weerszijden het schip kunnen verlaten en
dan de rij in het midden. Een man die vanuit het midden toch met de eersten
mee wil, wordt terechtgewezen en moet weer gaan zitten.
Op het eiland wachten enkele aftandse bussen op ons en krijgen we een rit over
het eiland. Daarna te voet een rondleiding in de gevangenis, waar een ex-
gevangene tekst en uitleg geeft. Uiteindelijk lopen we weer terug naar de pont.
Dezelfde weg die de gevangenen vroeger na hun vrijlating liepen, ‘the road to
freedom’.

Op de terugweg is het harder gaan waaien en is de zee woester geworden.
Vrouwen voorin gillen als de pont na een hoge golf weer naar beneden duikt. Er ​
worden kotszakjes uitgedeeld en gebruikt. Een vrouw slingert zeeziek naar
achteren. Binnengaats wordt de zee weer rustig en meren we aan. Daar worden
we opgewacht door mannen die ons toeroepen dat we de foto’s kunnen kopen.
Dit laatste brengt me op een idee. Dat ga ik ook doen bij de pontjes achter het
Centraal Station. De toeristen aanspreken of ze een foto willen als ze aan boord
gaan. En ze weer opwachten als ze terugkomen om de foto te slijten. Volgens
mij is het een gat in de markt. Ik zie een mooie toekomst voor me: nuchter en
steenrijk.

Column 33, 8-12-2022, van Patrick Zander

Tamtam van Tom.

Het liep naar het eindspel toe. Tom K de G stond er slecht voor. Zijn koning was over het hele bord gejaagd en kon nu geen stap meer zetten. Wat een waardeloze stelling!
Zijn pionnen stonden vast en de enige loper die hij op de achterste lijn nog had werd geblokkeerd door zijn eigen vastgezette pionnen. Wat een ellende!
Het enige stuk dat hij verder nog bezat was een toren, maar tegen de dame en twee torens van zijn tegenstander was dat ook geen partij. Wat een hopeloze toestand!
Hij keek en keek, maar hij kon maar beter opgeven. Een paar zinloze zetjes met zijn toren. Dat was het enige wat hem nog restte.
Zijn tegenstander zat te glunderen achter het bord.
Wat een irritante vent!
Tom haalde zijn schouders op om aan te geven dat hij het ook niet meer wist en sloeg met zijn toren één van de torens van zijn opponent. Die zuchtte vermoeid en sloeg met zijn tweede toren terug. Hij gromde: “Ach, ik heb al zo veel geslagen. Die eet ik dan ook nog maar op!”
Wat een arrogante kwal.
Tom K de G keek naar zijn tegenstander en zei:”Pat!”

Column 32, 31-10-2022, van Patrick Zander

De Envelop

Sander vroeg: “Heeft opa altijd bij Pierson en De Kooy gewerkt?”
“Volgens je vader heeft hij ooit nog een handel in antiek gehad, maar dat liep niet echt. Je grootvader was te aardig en in de handel moet je niet altijd aardig zijn. Dan word je besodemieterd. Dat is het woord dat je vader altijd gebruikte: besodemieterd. Ach ja, die vader van je ………..dat was ook een goeierd. Als ik nog denk aan zijn begrafenis …..”
“Ik weet het nog wel, hoor mam.”
“Ik hoor opa nog met schorre stem zeggen: “Het hoort niet, het hoort niet dat een zoon eerder dood gaat dan zijn vader”.”
Ze kreeg, net als altijd als ze aan dat moment dacht, weer tranen in haar ogen.
“En nu is die ouwe er ook niet meer”, vervolgde ze.
Sander sloeg een arm om zijn moeder. “Opa was super. Hij heeft me schaken geleerd. Als hij er niet was geweest zat ik nu niet op het eerste bord.”
“Het eerste bord?”
“Doe niet zo onnozel mam, dat weet je toch wel!”
Karin moest glimlachen.
“De voorzitter vertelde me laatst dat ik de jongste eerste bordspeler ben sinds de oprichting van de club. Eeuwen geleden!”
Weer moest Karin glimlachen. “Zullen we Chinees halen?”
“Dat hoeft niet mam. Laten we nou maar gewoon boodschappen doen bij de Aldi.”
“Maar als we nou het maandmenu nemen? Met een extra bak bami? Dan kunnen we er twee keer van eten en als we dan overmorgen eieren bakken – en er nog een restje is -kunnen we er nog een keer van eten?!”
“Het maandmenu kost € 18,50 hoor!”
“Voor drie dagen is dat toch niet zo gek?” Ze keek verwachtingsvol naar haar zoon alsof ze vond dat ze zijn goedkeuring nodig had.
Hij lachte naar haar en zei: “Je weet dat ik gek ben op Chinees.”
“Ik ook. Ik zeg altijd dat je heel erg op je vader lijkt, maar dit heb je van mij. Je vader was meer van de Hollandse pot. Stamppotten, daar was hij gek op!”
‘Niet triest worden nou hoor, mam!’
Ze ging wat meer tegen hem aanliggen.
Hij keek naar het oude bureau.
Plotseling stelde hij enthousiast: “Maar als opa in de antiek heeft gezeten………dan kan het zijn dat dat bureau wel heel veel waard is! Wie weet …….?”
“Stop maar! Stop maar! Ik heb er al iemand naar laten kijken.”
“En?”
“Niets bijzonders. Helaas.”
“Het is wel heel oud”, probeerde Sander.
“Niet alles wat oud is, is veel geld waard. Kijk maar naar je moeder.”
“Doe niet zo raar. Stel je niet aan. Je ziet er nog hartstikke goed uit.”
“Echt?”, aarzelde Karin.
“Echt.”
“Er is alleen iets héél erg vreselijks wat ik je moet zeggen.”
Alle alarmbellen gingen rinkelen in het hoofd van Karin. Ze keek hem verschrikt aan.
“Het bureau staat te veel naar links!”
“Rotzak!”, kon Karin nog uitbrengen voordat ze hem een gemoedelijke por in zijn zij gaf.
Sander stond op. “Kom dan zetten we hem gelijk goed.”
“Dat ding is ongelooflijk zwaar!”, protesteerde Karin.
“Niet zo zeuren, moeders. Kom op!”
Met veel gezucht en gesSander probeerden ze het bureau te verzetten zonder hem te veel over de vloer te laten schuiven.
“Pas op de vloer!”, schreeuwde Karin meerdere malen.
Maar zelf liet ze de rand glippen en het bureau kwam met een klap op de vloer terecht.
Toen hoorden ze een geluidje dat het meest leek op het Engels voor ‘duim’. Thumb.
Ze keken elkaar aan en fronsten op dezelfde wijze hun wenkbrauwen. Moeder en zoon.
‘”Je had de laden toch in het oude huis van opa al leeggehaald?”, vroeg Sander.
“Er zat niets meer in. Dat weet ik zeker”, antwoordde zijn moeder.
Ze keken in verschillende laden en in een van de bovenste laden lag een dikke envelop met aan de randen duct tape.
“Die heeft tegen de onderkant van het bovenblad geplakt gezeten”, concludeerde Sander. “Kijk, als je de la open doet merk je daar niets van. Maar vanwege de verhuizing vandaag is hij losser gaan zitten en doordat jij het bureau hebt laten vallen heb je ‘m precies het laatste zetje gegeven.”
Beiden keken ze op een meter afstand naar de dikke envelop.
Karin liep naar de keuken. Keerde terug met een mes, keek naar haar zoon en sneed de envelop open.

Column 31, 23-9-2022 van Ruud van Dijk

Woensdagavond, zeven uur, het pontje van de NDSM naar het CS. Ik zit op de bagagedrager van mijn fiets en kijk om me heen. Mijn oog valt op een man van ongeveer mijn leeftijd, wellicht iets ouder. Hij heeft een aardig buikje, zonnebril op, een korte broek en gympen. Hij neemt nog een laatste hap van iets. Ik denk: een Amerikaan. Niet zo gek, gezien het aantal toeristen dat Noord tegenwoordig weet te vinden.

Hij zet zijn zonnebril af en pakt een tijdschrift uit zijn tas. Ik meen hem dan vagelijk te herkennen, dat lijkt Max wel, iemand van mijn schaakclub. Ik loop naar hem toe en kijk nog eens goed. Ja, het is Max. Ik groet hem en we raken in gesprek.

Het is niets voor niks dat we beiden op dit pontje zitten. We wonen bij elkaar in de buurt en zitten beiden in het derde team van onze schaakclub. En we zijn voor een uitwedstrijd onderweg naar Oost. We dachten alle twee dat we te laat zouden komen als we het pontje van half acht zouden nemen.

Daarna gaat het natuurlijk over schaken. Max heeft overdag drie keer een opening van de grote schaker Andersen geoefend en wil die vanavond proberen. In die opening offer je een pion en pak je in de regel even later een pion van je tegenstander terug en sta je er positioneel meteen beter voor. Uit ervaring weet ik dat die opening moeilijk te pareren is.

We grappen dat we, ongeacht hoe we er voor staan, in ieder geval om kwart over elf onze partijen moeten beëindigingen. Desnoods opgeven, al staan we op winst. Anders halen we het pontje van kwart voor twaalf niet en moeten we die ellenlange Klaprozenweg helemaal af fietsen.

Mijn tegenstander is een goeie. Hij zet mij vast waardoor ik met mijn stukken weinig kanten op kan. Ik verzin intussen wel een aanval. Als ik een loper offer door een pion te slaan en hij is zo dom om die loper te nemen, dan win ik met een beetje geluk. Maar hij heeft het doorzien en dwarsboomt eenvoudig mijn plannen. Daarna heb ik weinig in te brengen en slacht hij me langzaam af, met een heel mooi schaakmat als eind.

Ik kijk vervolgens naar het bord waar Max speelt. Hij heeft een stuk voorsprong in het eindspel, maar daarmee is de strijd nog niet gestreden. Beide spelers hebben ruim een half uur op de klok, dus het kan nog wel even duren. Ik besluit om naar huis te gaan en ben veel te vroeg voor het pontje van kwart voor elf.

Column 30, 1-9-2022, van Patrick Zander

Je moet de huid van de beer …

Hoofdschuddend zat Piet achter zijn bord. Het was het einde van de partij. Hij zag dat hij mat ging. Hij kon het niet voorkomen. Zijn tegenstander zat nogal openlijk te lachen. Stak zijn duim op naar andere spelers van het bezoekende team. Maakte zelfs gebaren die leken op het doorsnijden van de keel.

Op het notatieformulier vulde hij ostentatief al een overwinning voor hemzelf in.

Piet keek en keek. Hij wikte en woog. Was er nou echt geen ontsnappen meer mogelijk? Met zijn handen voor zijn voorhoofd bestudeerde hij, alsof hij onder een tunneltje doorkeek, de situatie op het bord. Daarna keek hij schuin opzij. Hij haalde zijn handen van zijn hoofd, leunde naar achteren. Rechtte zijn rug. Nogmaals concentreerde hij zich op een deel van het bord. Zijn hand omhoog om een stuk te verzetten, aarzelend … maar dan toch weer terug.  

Zijn tegenstander schamperde: “Je kan kijken wat je wil, maar je gaat eraan. Ik heb je gewoon weggevaagd. Van het bord geveegd. Mattos ga je! Klaar om afgevoerd te worden. Bye bye.”

Hij kon zijn lachen niet meer houden en kirde: “Wat kijk je nou nog, man? Geef maar op. ’t Is afgelopen. Uit!”

Het geheime plan van Piet had hij niet in de gaten. Hij wist niet wat Piet wist. Uit zijn ooghoeken keek hij nog eens opzij. Het was inderdaad gegaan zoals hij dacht. Piet keek zijn tegenstander in de ogen en zei: ”Je vlag is gevallen.”

                                                                              -o-o-o-o-

Het pontje van de toekomst

Mijn vriendin zit 24 uur per dag en 7 dagen per week vol met goede ideeën. Het ene nog beter dan het andere. Ik kan dat haast niet bijhouden en voel me soms een beetje een sufferd, omdat ik maar zelden een goed idee heb. Neem bijvoorbeeld haar plan voor het pontje van de toekomst.

Dat pontje wordt niet aangedreven door een vervuilende dieselmotor, maar door de inspanningen van de passagiers. Stel je het eens voor: mensen met een fiets parkeren die op een rolband op het pontje en voetgangers kunnen plaatsnemen op een loopband. Op het teken van de schipper gaan de fietsers fietsen en de voetgangers kunnen lopen of rennen. De rol- en loopbanden zijn verbonden met schoepen aan de zijkant van het pontje en zo kan het pontje zich voortbewegen.

Het plan kent alleen maar voordelen. Goed voor het milieu, omdat er geen vervuiling plaatsvindt. Goed voor de gezondheid van de passagiers, omdat ze volop moeten bewegen. En goed voor de sociale interactie, omdat het heel makkelijk is om een gesprekje aan te knopen als je samen aan het fietsen of aan het lopen bent. Met een beetje geluk kan het zelfs een nieuwe toeristische attractie worden, als alternatief voor de bierfietsen.

Een belangrijke taak blijft weggelegd voor de schipper. Hij of zij moet natuurlijk de juiste koers aanhouden. En moet instructies geven aan de passagiers als ze te langzaam lopen of fietsen, of juist te snel, het pontje moet tenslotte geen speedboot worden. Vooral bij het aanmeren is het zaak dat de schipper het heft in handen neemt, anders knalt het pontje tegen de wal. De fietsers moeten dan stoppen met trappen en de voetgangers moeten zich omdraaien en de andere kant oplopen, zodat de schroeven het pontje afremmen. (Dit bewijst haar vooruitziende blik, gezien de botsingen van pontjes tegen de kade de laatste tijd.)

Probleempje is misschien als er te weinig passagiers aan boord zijn. Want, hoe krijg je met z’n vieren het pontje in beweging? Mijn vriendin, niet voor één gat te vangen: “Nou, dan deelt de schipper gewoon lijntjes coke uit. Zul je zien hoe hard de mensen gaan rennen en fietsen.”

Ik opperde voorzichtig dat het plan wel iets weg heeft van de galeischepen, waarbij vroeger slaven als roeiers werden gebruikt. “Ach suffie,” zei ze “je weet toch dat het verleden zich altijd herhaalt, alleen in een ander jasje.” Had ze uiteraard gelijk in.

Ruud van Dijk

 

Column 28, 9-6-2022

Voel je nattigheid?

Aan de Algarve was het heerlijk toeven. Vanuit hun kamer in het hotel direct aan de golfbaan konden Ronald en Jeroen de eerste drie holes overzien.

Vanmorgen hadden de twee mannen na het heerlijke ontbijt overlegd of ze eerst een potje zouden schaken of dat ze meteen zouden gaan golfen. Tot dat laatste werd besloten. Met als gevolg dat Julio en Enrique nu dood op de vloer in hun kamer lagen. In de nattigheid. Met gebroken glas om hen heen.

De afslag bij de tweede hole was volledig, maar dan ook volledig mis gegaan. Hoe het mogelijk was konden ze zich later niet meer voor de geest halen. Maar Ronald had het balletje totaal de verkeerde kant op gezwiept. De golfbal had een flinke afstand overbrugd. Was door het geopende raam van hun kamer gevlogen. Tegen de vissenkom aan. Die aan duigen ging. Met als gevolg dat de visjes Julio en Enrique nu uitgesparteld waren en een perfecte imitatie van dood deden.

Het golfballetje was op het schaakbord naast de omgevallen koning tot stilstand gekomen.   

                                                                             -0-0-0-

Vladimir, door Ruud van Dijk

Het gebeurde ongeveer tien jaar geleden op het pontje tussen het Centraal en de NDSM. Ik zat op het achterrek van mijn fiets op het achterdek van het pontje, om me heen kijkend. Dus ik zag ook de drie zwarte, geblindeerde auto’s die de steiger achter het Centraal op reden Eerst een SUV, daarna een limousine en dan weer een SUV.

Uit de beide SUV’s stapten acht mannen die meteen alle kanten op keken. Vervolgens betraden ze het pontje om de aanwezige passagiers gade te slaan. Ook ik werd van top tot teen gemonsterd. Van dichtbij zag ik dat de mannen oortjes in hadden en dat ze een pistool droegen. Even later ging de deur van de limousine open en stapte er een vrij kleine man uit. Ik dacht: vast een belangrijk persoon die ik niet ken.

Tot mijn verrassing stapte de man op me af. Hij vroeg, met een duidelijk Oost-Europees accent, of ik soms ’a local’ was. In mijn steenkolenengels vertelde ik hem, dat ik dat min of meer was en ik vertelde enthousiast over mijn huisje in Tuindorp Oostzaan. Een wijk die 90 jaar geleden voor de arbeiders van de scheepswerven werd gebouwd.

Zijn ogen glinsterden en hij vroeg of er daar nog steeds veel socialisten en communisten woonden. Tja, hoe moest ik uitleggen dat ‘Party for the freedom’ zo ongeveer de grootste partij in Noord was? En dan nog eens proberen uit te leggen waar die partij voor stond. Hij teleurgesteld.

Toen het pontje bij de NDSM aankwam, wees ik hem op de zwarte, Russische onderzeeër die er al jaren lag. Ik grapte: “And this is where your underseaboats end. As garbage in the IJ.” Vond hij ook niet leuk.

Het pontje meerde aan en hij gaf me een hand ter afscheid: “Nice to meet you.” Ik vroeg: “How is your name?” Hij glimlachte en zei: “You do not know me? I am Vladimir.” Toen hij mijn verbazing zag, moest hij haast lachen: “You really do not know me? I am Vladimir. Vladimir Poetin. I promise you: one day you sure know who I am. Maybe even remember this meeting.”

Had ik toen geweten wat ik nu weet… Dan had ik toen een hartig woordje met hem gewisseld.

Column 27, 1-5-2022

Famous last words

“Laatst zat ik na een partij nog even aan de lange tafel en naast mij gingen Joep en Martin hun partij analyseren. Na twintig minuten of zo, ruimden ze de schaakstukken op en op de één of andere manier kwamen ze over “famous last words” te spreken. Vraag me niet hoe ze daar nou opeens mee op de proppen kwamen, maar goed … eh … ze probeerden elkaar te overtreffen. Het was heel bizar. Ik kon ze goed horen en ik zette mijn mobieltje op “spraak opnemen”. Zodoende heb ik hun “famous last words” nu op mijn telefoon staan. Gek hè?”
“Je hebt het gesprek van die twee opgenomen?”
“Ja.”
“Dat mag toch helemaal niet?”
“Kweenie … Wil je de opnamen horen?”
“Eh … nou ja. Dát wel.”
“Let op.”


J: (…) “Wat ook een mooie is:
Ik sta helemáál niet te dicht bij de afgrond!”
M: “Ja, dat is een klassieker! Persoonlijk vind ik de volgende wel mooi: Doe nou maar niet zo stoer. Je schiet toch niet!”
J: “Oooooh. Pijnlijk!”
En deze: Dit zijn toch wel eetbare paddenstoelen, hè?”
M: “Not bad, Not bad. Maar bij paddenstoelen duurt het toch wat langer voordat je kassie zes gaat?”
J: “Niet zo zeuren. Ik vind het een beauty.”
M: “Ik weet er nog één: Had ik mijn medicijnen nou al ingenomen? Ach wat … ik neem ze gewoon nog een keer.”
J: “Dat past wel bij een paar oudjes hier op de club.”
M: “Doe niet zo morbide, man! Van mij mogen ze allemaal honderd worden.”
J: “Morbide? We hebben het over famous last words. Als er iets morbide is dan is het dat wel!”
M: “Oké … maar ook wel een beetje grappig, toch?”
J: “Luister naar de volgende: (Man en vrouw in auto) Klets toch niet mens! Ik kan hier wél in?! Wat nou: dan word je een spookrijder!
M: “Aiaiai en dan komt er net zo’n zware oplegger van de andere kant!”
J: “Het werkwoord pletten dient zich aan. Plet, plette, geplet!”
M: “Kom op, niet zo van dik hout zaagt men planken. Een subtiele om mee af te sluiten?”
J: “Elf hoog en dan zulke gammele balustrades! Wat een schande. Hier moet je voelen. Je duwt er zo doorh …
(J lacht.) “Nog éen …nog één. Even denken … Ja! Eeh … “Doe toch niet zo kinderachtig! Zo’n slangetje kun je gewoon oppakken. Kijk maar …”
M: (maakt een sissend geluid tussen de tanden) “Een fatale misrekening! Nou, ik nog een laatste dan: Jawel joh, dat lukt me w…
J: “Kort, maar krachtig.””
M: “Allemachtig prachtig.”
J: “Meligheid kent geen tijd”

J en M: “Tot volgende week.”

Op de opname was het geschuif van stoelen te horen.
Het mobieltje zweeg.

(Vanwege privacy redenen zijn de namen Joep en Martin gefingeerd. De echte namen zijn bij de redactie bekend. P.Z.)

Column 26, 7-4-2022

Alsnog …

In mijn eerste column voor De Volewijckers in januari 2019 schreef ik onder andere: “Ook zie ik daar de zeer oude bereisde heer die mijn hart gestolen heeft toen hij een beginnend schakertje liet winnen. (Voor een volgende column zal ik hem eens interviewen.)”

Dat interview heeft helaas nooit plaats gevonden. Een vraaggesprek met zijn vrouw, de moeder van Has, moet dit alsnog enigszins goed maken.

Rosmolen. 14 maart 2022.

Tonny Jansen staat in de deuropening. Opvallend monter. En … zoals later zal blijken: opvallend bij de tijd.

We drinken thee. Binnen de kortste keren hebben we een geanimeerd gesprek. Maar ik ben hier ook om een oude belofte (aan mezelf) in te lossen. Dus praten we vooral over Eb.

Dat ze samen veel gereisd hadden wist ik al. Dat ze daarbij een opvallende modus hadden wist ik niet. Eb had mij wel eens verteld dat hij in Algerije en in Syrië gefietst had. En in Marokko. En in Roemenië. En …

Maar dat dat betekende dat Tonny op de Solex reed en Eb op de fiets, dat was me onbekend.

Ook had ik wel eens iets opgevangen van “psychologie gestudeerd” en werken met kwetsbare jongeren, maar dat hij daarbij voor veel zwakkeren een “life changer” is geweest hoorde ik voor het eerst.

Als ik aan Tonny vraag wat het meest kenmerkende was aan Eb dan antwoordt ze: betrouwbaar, sociaal.

Op de fiets neem je zo min mogelijk mee, maar een klein zakschaakspelletje kon natuurlijk niet ontbreken. Hij moest onderweg vanzelfsprekend wel een partijtje kunnen spelen met kleine Has. (Of Sasja, de dochter van Eb, ook schaakt(e) ben ik helaas vergeten te vragen. PZ.)

In de overvolle boekenkasten in de kamers staat naast een hele afdeling schaakboeken ook een kleine bibliotheek aan Italiaanse boeken. “Ja, daar staan wel een paar van zijn favoriete boeken tussen. Die las hij … in het Italiaans.”

De interviewer trekt zijn wenkbrauwen op.)

Ik ben toch weer een beetje verbaasd hoewel ik al bijna nergens meer van opkijk sinds ik hoorde dat Tonny en Eb in de Sahara tijdens een zandstorm in een tentje sliepen. Om de volgende dag weer verder te fietsen! Dat is nog eens wat anders dan een “all inclusive” naar Benidorm.

Als ik verder loop langs de onafzienbare rij boeken kom ik bij de cd’s. Veel klassiek.

Dat Eb ooit orgel speelde voordat hij “uit de kerk stapte” en in Turkije in de gevangenis had gezeten ontving ik als: “Ja natuurlijk, heel logisch allemaal!”.

Gelukkig was Tonny er in Turkije bij om Eb elke dag van eten te voorzien. (Want gevangenen eten geven was (is?) er daar niet bij.)

Na twee weken kwam hij vrij (en.. o ja, had hij en passant een andere gevangene helpen ontsnappen.)

In Tunesië kon hij Tonny voor een paar kamelen aan een rijke sjeik verkopen. Heeft ‘ie duidelijk niet gedaan.

Zo waren er nog heel wat opmerkelijke zaken. Met de auto net niet het ravijn in. Dat was in Roemenië. En in Bulgarijë dan!, toen …

Maar het wordt laat. Aan alles komt een eind. Ook aan dit interview, dat meer een gezellig gesprek was.

Terug in het heden. Molenwijk. Nog een kopje thee.

Bedankt.

Afscheid.

 

Column 25, 1-3-2022

Met dank aan Gladys.

Mees zat op zijn fiets op weg naar De Volewijckers.

Die avond zou hij op het derde bord spelen. Een externe wedstrijd.

Hij had gevraagd of hij met zwart kon spelen. Dat deed hij bij interne competitiewedstrijden trouwens ook liever. Gek. Bijna alle schakers spelen liever met wit. Dan kunnen ze zelf de openingszet bepalen en mogelijk ook de hele opening. Bovendien is het zo dat je statistisch gezien met wit meer winstkansen hebt dan met zwart.

Maar ach, Mees is nu eenmaal een beetje …een bijzondere man.

Dit keer was het echter nog wat vreemder want hij had onderweg op zijn fiets de hik gekregen en welke trucs hij ook gebruikte, het maakte niets uit: hij kreeg de hik niet weg.

Hoe dichter hij bij het speellokaal De Ark kwam hoe meer hij zich opwond en hoe erger de hik werd.

“Zo kan ik niet achter het bord zhik …ten”, hoorde hij zichzelf zeggen. “Dit zie…hik niet goed komen.”

De vorige avond werd er op de televisie al gewaarschuwd voor de storm die de volgende avond op zijn hevigst zou zijn. Deze keer had de storm de naam Gladys gekregen. Hij vervloekte zichzelf omdat hij ondanks de waarschuwingen toch op zijn fiets was gestapt. Hij slingerde enigszins over het fietspad in het Noorderpark en net toen hij mompelde “hier gaathik het wel” blies een enorme windvlaag hem een meter opzij. De zware boomtak viel daardoor niet op zijn hoofd maar net naast zijn fiets.

Hij schrok zich te pletter!

En was zijn hik kwijt.

Hij won die avond makkelijk.

Met zwart.

                                                                                                                                  -o-o-o-o-

 

 

Column 24, 12-2-2022

Het zijn de kleine dingen die ’t hem doen.

“Jij bent directeur commerciële zaken en ik ben directeur technische zaken, dat weet ik wel en als er iemand ontslagen moet worden dan ben ik allang blij dat dat bij jouw takenpakket hoort, maar zoals je het nu bij Brigitte hebt aangepakt … dat gaat echt te ver. Gewoonlijk vind ik jouw manier van doen al enorm overdreven, maar nu was het echt onuitstaanbaar.”

“Nou ja, nu breekt mijn klomp. Nu weet ik het echt niet meer. Wat wil je nou? Ik was al enorm verbaasd over dat mailtje van gisteren en ik ben bekend met het fenomeen dat een mailtje vaak veel harder over komt dan de verzender bedoelt, maar dan nog …”

“Ja maar, het lijkt wel of het vanmiddag nog veel erger was dan daarvoor! Dit kan je absoluut niet meer plaatsen onder de noemer “vriendelijk” of “empathisch” of wat voor woord je dan ook maar wil gebruiken. Ze mag dan wel lid zijn van jouw schaakclub “De Volewijckers”, maar dit …dit was ronduit afschuwelijk … slijmerig … kruiperig.”

“Wat?! JIJ bent degeen die me schrijft dat je vindt dat ik overdreven hatelijk doe tegen mensen! Probeer ik nóg vriendelijker en aardiger te doen dan ik normaal al doe ! Is het nog niet goed genoeg!

“Overdreven hatelijk? Overdreven hatelijk? Je moet leren lezen man! Ik heb geschreven dat je niet altijd zo overdreven haRtelijk moet doen!”

 

Column 23, 1-12-2021

Schaatsen, gevaarlijker dan schaken?

“Ik ben in een scheur gereden!”, riep ze.

De oude man in het weiland zei niets.

Ze vervolgde: “Ik denk dat ik een routebordje gemist heb, want ik kwam dus op deze vaart terecht en het ging best lekker. Maar ja ……bleek het doodlopend te zijn. Val ik ook nog een keer. Vanwege die scheur. Er komen hier vanzelfsprekend ook geen andere toerrijders langs en ik dacht al dat wordt nog wat met die kromme schaats. Maar toen zag ik u. Als een reddende engel!”

De oude legde het werktuig waarmee hij op het land gewerkt had, in het gras en liep naar de vrouw toe.

Ze keek naar hem op. “U lijkt wel een beetje op die vroegere schaatskampioen. Hoe heette die nou ook w…… Hein Vergeer!”

De ouwe knikte. “Dat hoor ik wel vaker.”

De vrouw bestudeerde het gegroefde gelaat van de oude man en vervolgde: “U bent alleen wel een tikkeltje ouder en magerder.”

“Ach……de tijd”, prevelde de tanige ouwe. Hij glimlachte een droevige glimlach en strekte zijn arm uit naar de vrouw. Zijn magere, pezige hand omsloot de ijskoude hand van de gevallen schaatsenrijdster.

“Wat doet u voor werk als ik vragen mag?”, aarzelde de vrouw.

Ze keek in de rustige grijze ogen van het gerimpelde gezicht.

Hij fluisterde: “Ik kom je halen.”

 

nr.22, 1-11-2021

Links?

De vrouw sprak in het mobieltje: “Tanja? Zie je ook een klokje? Een wekker of een polshorloge?”

“Nee, wel iets met een display. Zoals op de schaakklok bij de schaakclub.”

“Heel goed dat je dat woord kent, Tanja…….wat staat er op het display?”

“58.”

De man keek naar de vrouw en fluisterde: “58? ……..Seconden?”

De vrouw haalde haar schouders op en zei: “We kunnen geen risico nemen.”

“We hebben het wel over een kind van 11 jaar!”

“Als de bom explodeert gaat iedereen d’r aan. Wij ook. En nog honderden mensen in het gebouw!”

“En als het 58 minuten is!”

………….

“Tanja? Welk getal zie je nu?”

“32.”

“Hoeveel draden zie je, Tanja?”

“Twee.”

“Tanja! Knip de linkerdraad door!”, schreeuwde de vrouw. “Links! Kies voor links!”

“Waarom links?”, schetterde de man.

“Ik weet het ook niet!”, schreeuwde de vrouw. “Vijftig procent kans!”

“Ja, maar als……”

“Wat als? Er is geen ‘als’!”

Tanja hoorde de ruzie en zag op het display dat ze nog 17 seconden had. Een onverklaarbare rust daalde op haar neer en met ferme hand knipte ze de rechterdraad door.  

                                                                                -o-o-o-

nr.21, 30-9-2021 

Je moet het niet zo donker inzien.

Tot zijn twintigste had hij gewoon kunnen zien. Had hij een vriendin gehad. Had hij getennist. Gefeest. Gedronken. Gedanst. Gelachen.

Ja, het leven had hem toegelachen.

Tot het ongeluk. Daarna was alles anders geworden.

De grootste impact was het feit geweest dat hij blind was geworden.

Dat had zijn leven totaal veranderd.

Minstens een jaar had hij gevochten tegen de depressies. Na dat jaar  had hij zich stukje bij beetje hersteld.

Hij was zelfs weer gaan schaken. Tot het ongeluk was hij een heel behoorlijke schaker geweest. Maar schaken, zonder dat je de stukken kunt zien, is heel wat anders.

Hij zette door. Leerde de stukken te voelen. De zwarte stukken met het metalen pinnetje op de bovenkant. De zwarte velden een klein stukje hoger dan de witte. Hij gebruikte zoals zoveel blinde schakers het kleinere bord. De “ziende” schaker vertelt de blinde zijn zet. Bij voorbeeld “loper van F1 naar C4.” De blinde verzet dan het stuk overeenkomstig op zijn eigen bord. Omgekeerd imiteert de “ziende” de “blindenzet” op het grote standaard-bord.  

Het ongeluk was al weer 5 jaar geleden.

Nu zat hij in de trein. Met zijn blindengeleidehond. De operatie was uitstekend verlopen hadden de chirurgen gezegd. Eigenlijk had hij nog langer in het ziekenhuis moeten blijven, maar hij had hen ervan kunnen overtuigen dat één dagje naar huis goed voor hem zou zijn.

Morgen zou hij weer terugkeren naar het ziekenhuis. Dan zou het verband eraf mogen. De doctoren aarzelden, maar hij vertelde dat hij al zo vaak alleen had gereisd! Met zijn trouwe viervoeter. Boris.

Als hij straks weer zou kunnen zien, zou hij dan zijn hond moeten afstaan? Dat zou hij toch wel heel moeilijk vinden. Maar als daarmee een andere blinde geholpen zou worden …

Een kwartier zat hij te dubben. Toen nam hij een besluit. Langzaam wikkelde hij het verband los. De cadans van de trein bracht hem in een soort van trance. Steeds losser kwam het verband. Hij voelde tegelijkertijd waar het raam van de coupé was. Hij legde zijn voorhoofd tegen het koude raam en trok het laatste stukje doek weg.

En hij zag … Niets. Volledig zwart was het voor zijn ogen.

Totdat de trein uit de tunnel reed.

                                                                        -o-o-o-o-o-o-

nr.20, 14-8-2021

Left is not right.

Met haar vriend had ze voor Harrods afgesproken.

Gisteren, toen ze op haar kantoor in Amsterdam met Hakim aan het skypen was, had ze hem laten beloven dat hij geen idioot dure cadeaus voor haar zou kopen. Recentelijk was ze lid geworden van een schaakclub, De Volewijckers. Gelijk had hij geroepen dat hij dan een schaakbord met stukken voor haar zou kopen.

“Ivoor of Albast. Of Onyx!”

“Nee! Gekkie. Dat is nergens voor nodig. Houten Staunton stukken moeten het zijn. Dat is de standaard. En die koop ik zelf!”

Ze wist heus wel dat hij nu nog veel meer verdiende dan bij Ajax en dat was in haar ogen al belachelijk veel geweest; maar toch.  De bedragen die ze nu had gehoord,  £ 90.000 per week!, vond ze ronduit ridicuul. Niks d’r van. Ze kon zelf heus ook nog wel wat betalen.

 

Een uur later stapte ze uit de ondergrondse vlakbij het Londense warenhuis. Eén minuut later zag ze hem al staan. Aan de overkant van de weg.

Hij zwaaide naar haar. Ze voelde haar hartslag omhoog gaan.

O, o, wat was ze toch gek op die man.

Boven het centrum vloog een helikopter. Wat maakten die dingen toch een lawaai!

Ze stonden nu tegenover elkaar. Slechts gescheiden door de drukke verkeersader. Ze wilde zo snel mogelijk naar hem toe. In zijn armen springen. Hem overladen met zoenen.

Hij zwaaide met beide armen.

Snel keek ze naar links en zag dat de weg vrij was.

Ze sprong de weg op om naar de overkant te rennen.

Maar ja.

Londen.

Engeland.

Ze had naar rechts moeten kijken.

nr.19, 22-5-2021

Het Lot.

“U moet weten”, sprak De Bok in zijn telefoon, “dat ik een bijzondere ziekte heb. En die kan alleen in Amerika worden behandeld. In een speciaal ziekenhuis. En dat is heel duur. Meer dan 100.000 euro. En dat geld heb ik niet. En ja……..eigenlijk zie ik het helemaal niet meer zitten. Daarom ben ik hier op zolder.”

De regisseur die nog na zat te piekeren over de verloren schaakwedstrijd die hij bij die stomme Volewijckers had geleden zat in de controlewagen. Verderop, in de straat. Nu schoot hij wakker en riep: “Dit is fantastisch!”

De verslaggever Martijn Jeuk kon zich ook niet langer inhouden en tetterde in de telefoon: “Doet u de deur dan maar eens snel open, want ik heb een verrassing voor u! U weet dat de Superbonusprijs van de grote Paasloterij (en hij keek nadrukkelijk in de camera) ZEVENENTWINTIG KOMMA VIJF MILJÓÉN is?!” Hij drukte nu wel 6 keer achter elkaar op de bel.

Buren die zich rond de voortuin hadden verzameld begonnen te juichen. De camera zwaaide rond.

In de controlewagen schreeuwde de regisseur: “Stil!” Hij luisterde aandachtig. Zijn ogen werden groot van enthousiasme. “Hij huilt!

Ik geloof dat De Bok huilt!” En tegen zijn geluidsman: “Draai het volume op! Dit wordt een Máxima-moment!”

De geluidstechnicus schoof de schuif van het mengpaneel helemaal open.

Zodoende was het “snappende geluid” van de brekende stoelpoot feilloos te horen.

Meteen daarna veranderde het gehuil in een soort van “gorgelen

                                         

 

nr.18, 3-10-2020

Ik kan er geen chocola van maken

Bij de jeugdafdeling van De Volewijckers hadden ze “iets” bedacht.

“Als we bij het eerste jeugdtoernooitje nou eens pionnen van chocola laten maken. Zwarte en witte chocola natuurlijk.”

“Dan mogen ze daarmee spelen. En de regel is: Als je een pion van je tegenstander slaat … mag je ‘m opeten! Is dat leuk of is dat leuk?!”

Twee weken later is het zo ver.

De kindertjes zijn meer bezig met het slaan van zo veel mogelijk pionnen dan met het winnen van de schaakpartij. Het maakt niets uit. De sfeer is goed.

Een grappenmaker heeft één van de zwarte chocoladepionnen vervangen door een zwarte pion van hout. Een jochie slaat met zijn toren de bewuste pion en schrokt ‘m in één klap naar binnen.  

En stikt zowat.

Hij rochelt. Hij kijkt met grote ogen rond. Hij loopt al rood aan.

Als een wervelwind schiet Lizette te hulp.

De Heimlich greep.

Dave snelt naderbij en nooit eerder was hij zo blij dat hij keihard een pion tegen zijn voorhoofd krijgt.  

 

                                                       

 

nr.17, 3-9-2020

Je moet de huid van de beer …

Hoofdschuddend zat Piet achter zijn bord. Het was het einde van de partij. Hij zag dat hij mat ging. Hij kon het niet voorkomen. Zijn tegenstander zat nogal openlijk te lachen. Stak zijn duim op naar andere spelers van het bezoekende team. Maakte zelfs gebaren die leken op het doorsnijden van de keel.

Op het notatieformulier vulde hij ostentatief al een overwinning voor hemzelf in.

Piet keek en keek. Hij wikte en woog. Was er nou echt geen ontsnappen meer mogelijk? Met zijn handen voor zijn voorhoofd bestudeerde hij, alsof hij onder een tunneltje doorkeek, de situatie op het bord. Daarna keek hij schuin opzij. Hij haalde zijn handen van zijn hoofd, leunde naar achteren. Rechtte zijn rug. Nogmaals concentreerde hij zich op een deel van het bord. Zijn hand omhoog om een stuk te verzetten, aarzelend … maar dan toch weer terug.  

Zijn tegenstander schamperde: “Je kan kijken wat je wil, maar je gaat eraan. Ik heb je gewoon weggevaagd. Van het bord geveegd. Mattos ga je! Klaar om afgevoerd te worden. Bye bye.”

Hij kon zijn lachen niet meer houden en kirde: “Wat kijk je nou nog, man? Geef maar op. ’t Is afgelopen. Uit!”

Het geheime plan van Piet had hij niet in de gaten. Hij wist niet wat Piet wist. Uit zijn ooghoeken keek hij nog eens opzij. Het was inderdaad gegaan zoals hij dacht. Piet keek zijn tegenstander in de ogen en zei: ”Je vlag is gevallen.”

                                                   

 

nr.16, 1-6-2020

Tom Tom

Tom was zoals altijd weer aan de late kant. Met een beetje geluk zou hij het echter nog wel redden. Hij reed een weggetje op waarvan hij wist dat het zou afsnijden en negeerde de Tom Tom die hem tot vervelens toe maande om om te keren.

Alsof het een levende figuur was sprak hij tot het navigatiesysteem en zei: Hou nou maar je mond. Ik weet wat ik doe. Ik ben hier een tijdje geleden ook al geweest. Dus hou je domme navigatiestemmetje dicht,  want zo kom ik tenminste nog op tijd. Tom keert niet om, want Tom is niet dom!

Toen zag hij de rood-witte barrière. De weg was afgesloten. Tegen zijn Tom Tom zei hij: Had dat dan gezegd! Als je zo slim bent!”

Maar ja. Nu zei de Tom Tom opeens niets meer.

Hij draaide de auto en verdomd nou ging het apparaat weer werken.

Wijs geworden van zijn fout volgde hij de aanwijzingen van het systeem en kwam slechts een kwartier te laat aan bij het kerkhof waar zijn schaakvriend zou worden begraven.

Snel pakte hij zijn telefoon, zijn portemonnee en zijn Tom Tom en stormde over het grindpad.

Zo onopvallend mogelijk glipte hij naar binnen. Met zijn spullen in zijn hand constateerde hij dat de eerste spreker al begonnen was. Op een moment dat de spreker even een slokje water nam en het doodstil was in het zaaltje klonk keihard door de ruimte een computerstem:

U heeft uw eindbestemming bereikt!  

 

 

                                             

nr.15, 1-5-2020

Ga ik u met deze column ambeteren?

Gisteravond had het konijn aanvankelijk nog wat dommig op het grasveldje rond gehobbeld. Het beest bleek in Vlaanderen een niveau van sulligheid te kunnen bereiken dat in Nederland nog ver weg had geleken, maar nu toch – was het de Vlaamse lucht? – razendsnel had toegeslagen.
Het beestje was verscheidene malen tegen een pas geplant boompje aangebotst, deed toen een imitatie van een hond die het commando ‘Lig dood!’ kan uitvoeren en bleek toen inderdaad dood te zijn.
Vandaar de schoenendoos. Met inhoud.
Haar dochtertje had gevraagd of ‘mama’ het diertje wilde begraven. Als ze op school zat. Want om daar bij te zijn vond ze toch wel een beetje eng. Bovendien zou ze langer op school blijven want ze kreeg die middag voor het eerst schaakles. Van een of andere ouwe knakker van zeker wel 40 jaar. Of misschien nog wel ouder. Hij was zich op school komen voorstellen en vertelde dat ‘ie op een club in Amsterdam had gezeten. De opschepper. Hij noemde ook nog de naam van die club. “De Volewijckers.” Nooit van gehoord!
Ze had gevraagd of mama een boompje kon planten boven het graf. “Dan wist ze waar”. En dan kon ze af en toe wat speciaals in het boompje hangen. Op Katja’s vraag wat dat speciaals dan voor iets zou kunnen zijn kwam geen antwoord.

Katja had al een aardige kuil gegraven toen de buurvrouw over de heg keek.
‘Ge moet wel een heel grote hekel hebben aan diene schoenen’, merkte de buurvrouw op terwijl ze naar de schoenendoos knikte.
Katja legde uit dat het een sterfgeval betrof.
Een seconde dacht de Vlaamse op een afschuwelijke kindermoord te zijn gestuit. Je weet het maar nooit bij die Hollanders! Maar Katja hielp haar uit de droom.
“Het gaat om een dwergkonijntje. Gelukkig geen Vlaamse reus!”
“Awel, ge hebt gelijk, hoewel d’r aan ene Vlaamse reus wel meer vlees zit.”
Katja wist niet of de buurvrouw serieus was.
Wel had ze pas nog in een restaurant in Antwerpen……….Nee, daar wilde ze nu niet aan denken.

“Ik heb vernomen dat ge goed onderhandeld hebt over de prijs voor ’t huiske?”
Katja haalde haar schouders op.
“Toch wel. Ge hebt u niet in ’t zak laten zetten.”
Even was het stil.
Ze vervolgde: “Waarom graaft ge zo diep, da’s toch helemaal niet nodig voor zo’n schoenendooske?”
“Ik ga er een boompje boven planten. Dan kan mijn dochter daar nog iets inhangen, of zo. Maar ja, dan moet ik wel een beetje dieper graven om de schoenendoos met het dwergkonijn nog onder het boompje te krijgen.”
“Hoe heette het konijntje? Toch niet Nijntje hoop ik? Of Flappie?”
“Nee”, Katja moest glimlachen. “Hij was zelfs voor een dwergkonijntje een beetje klein. En dik. En lelijk. Hij heette Youpy.”
“Joepie!? Da’s toch meer zo’n uitroep voor als ge zeer fier zijt?”
Katja moest weer glimlachen, dacht even na, maar besloot niet tot uitleg over te gaan.

Terwijl Katja driftig door schepte vertelde de buurvrouw dat het huis zo’n acht jaar geleden lang te koop had gestaan, voordat – eindelijk dan – meneer Van Himst het zo’n 8 jaar geleden had gekocht. Ze vertelde dat het daarvoor het huis was geweest van een beruchte ontvoerder.
Katja keek verschrikt naar de buurvrouw. “Toch niet van Dutroux?!”
“Nee! Van Wilfried Verbaeke!”
Katja keek de buurvrouw aan en maakte met een grimas duidelijk dat de naam haar niets zei. Wilfried Verbaeke, dat moe toch ook in de Gazet in Holland geweest zijn. Wede ge da nie?”
Katja schudde het hoofd.
“Diene Verbaeke hêt een echtgenote van ene rijke industrieel ontvoerd en een heel hoge losgeld geëist. Later heef hij verteld dattie die vrouw op d’eerste dag van de kidnap al vermoord had.”
“Wat een luguber verhaal! Ik hoop niet dat ik een lijk vind of zo!”
“Nee, da’s nie mogelijk. Diene vrouw is later gevonden.”
“In dat geval graaf ik nog even door.”
“En ik ga weer eens op huis aan. Voor mijne man maak ik vandaag stoofvlees met frietjes! Da plezier ik ‘em mee. Want allé hè, die kan nogal een zaag spannen, hè. En als ik ‘m dan op zijn kap zit……whoah, dan is hij in zijn gat gebeten. Maar goed, ik ga u verder niet ambeteren.”
De vrouwen zwaaiden naar elkaar.
Nog geen minuut later stuitte Katja op iets hards. Een kistje?

 

nr. 14, 1-4-2020

De omgekeerde wereld

Hans, kun je een verhaal maken waarin een koning voorkomt? Misschien ook een koningin? Een echte dame.
Wat paarden. Raadsheren, pionnen en … waarom niet … ook nog een toren?

Oké. Daar gaat ‘ie.

In Engeland was er eens een koning, William. Hij had twee zoons. Een tweeling. Hij besprak met de dame naast hem, de koningin, een probleem waar hij al een tijdje mee worstelde. Het was tijd dat hij afstand deed van de troon. Maar wie van zijn zoons moest hem opvolgen? John? Of Dave? Het land opdelen was geen optie. Ze samen laten regeren was ook niet iets waar hij blij van werd. Hoewel ze, dat kon hij tot zijn tevredenheid ook stellen, alle twee supergoeie prinsen waren.
Zelf hadden ze ook aangegeven dat één van hen de troonopvolger moest worden. De ander zou dan de wijde wereld in trekken.
Een raadsheer werd om advies gevraagd.
“Ik stel een wedstrijd voor majesteit”, opperde hij.
Dat idee stond de koning wel aan. “Regel het!”
De volgende dag stonden de twee prinsen klaar. De raadsheer had hen gezegd met hun paarden voor de paleispoort te wachten.
De koning en de koningin stonden er ook bij.
De raadsheer zei op luide toon: “John, jij hebt een wit paard. Dave, jij hebt een zwart paard. Het zijn beide fantastische paarden. Ik zou niet kunnen zeggen welk paard sneller is. We gaan een race houden. Van hier om de ruïne van de oude, alleenstaande toren die we in de verte kunnen zien en weer terug naar de start. Stijg op nu, dan kunnen we aanstonds beginnen.”
Dat deden de prinsen.
Ik zet hier een pion neer en 8 stappen naar links ook een pion.
Het paard dat als LAATSTE tussen de twee pionnen doorrijdt heeft gewonnen. En de prins van dat paard zal het land erven.
“Als LAATSTE?”, zeiden de prinsen in koor.
“Als laatste”, beaamde de raadsheer. Maarrrrrr … je mag het paard niet stil laten staan! Vooral als jullie de toren hebben gerond zal het moeilijk worden om je paard in toom te houden, want dan wil ‘ie terug naar de stal, hier in het paleis.
Een half uur later waren de prinsen nog maar een heel klein stukje gevorderd. Beide lieten ze hun paard zo langzaam mogelijk lopen.
Een andere raadsheer liep met hen mee om erop toe te zien dat ze hun paarden niet stil zouden laten staan. Tegen hem klaagden ze dat ze het een stomme wedstrijd vonden.
Toen kwam de raadsheer met een briljant idee.
“Stap van je paard af, maar zorg ervoor dat hij wel langzaam doorloopt. Dan wissel je van paard. Vervolgens maak je er een echte race van. Wie het eerst tussen de pionnen door galoppeert heeft gewonnen want zijn paard komt dan als LAATSTE over de finish.”
Zo gezegd, zo gedaan.

                                                          

nr.13, 2-3-2020

Een offer.

In het zaaltje zitten de oude mannen te schaken. Te oud om mee te vechten. Een enkeling durft te zeggen dat hij de grote leider een idioot vindt. De meesten kijken verschrikt als hij dergelijke woorden uit.
Ssst. Nicht so laut. Sei ruhig!
Ook al zijn ze daarna even stil, ze horen de bommenwerpers die vanuit Engeland onderweg zijn niet.
De club heet “Lasker”. Naar de Duitse wiskundige en schaakgrootmeester die van 1894 tot 1921 wereldkampioen was.
De piloten zijn nog een half uur van hun doel af. Ze worden geëscorteerd door een flink aantal jachtvliegtuigen. Boven de Nederlands-Duitse grens was er een kort gevecht met twee Messerschmitts geweest.
Verder was er niet veel bijzonders voorgevallen.
In de buurt van Arnhem had een vader omhoog gewezen en tegen zijn zoontje gezegd: “Kijk daar heel hoog, daar zie je onze bevrijders.”

Nog vijftien minuten en dan kunnen ze hun bommen laten vallen.
Een van de schakers offert een dame. Oei, gewaagd!
In het zaaltje op de eerste verdieping waar ze via de buitentrap naar toe kunnen hebben ze geen weet van de nazi-munitiefabriek die zich in de kelder van het grote gebouw bevindt.
1944. Ze hopen dat de oorlog snel over is.
Dan horen ze de bommenwerpers. Ze kijken elkaar aan. Onzeker.
Een enkeling schuift op zijn stoel. Een paar staan op.
De schaker van het offer kijkt nog eens naar het bord.
Dan breekt de hel los.

nr.12, 4-2-2020

Kattenkwaad

Vorig jaar viel het me op dat er zo veel katten liepen rond de voetbalvelden van De Volewijckers. De reden hiervoor werd mij duidelijk toen ik hoorde dat “T” de katten regelmatig te eten gaf. Ik vond het eerlijk gezegd wel aandoenlijk. Velen van ons weten niet dat hij zo’n dierenliefhebber is. Zo zie je maar weer dat ook achter een mopperende, brommerige man een zachtmoedige figuur schuil kan gaan. Hij blijkt een groot hart te hebben. Speciaal voor loslopende katten. Ach, een mens kan zich vergissen.
Hoewel het in de herfst steeds donkerder werd op weg naar de kantine zag ik toch wel dat de katten flink in gewicht toenamen en dat er langzamerhand flink wat katten waren die het begrip “obesitas” een nieuwe dimensie gaven.
Dit jaar zie ik echter steeds minder katten. Ook valt het me op dat “T” vaak een deuntje fluit als hij met zijn messen in de keuken in de weer is. Bijzonder. Te meer daar “T” niet bekend staat als zorgeloze flierefluiter.
Het gevolg is dat ik met enige achterdocht naar Jur kijk als hij weer eens een broodje bal wegwerkt.

                                   

nr.11, 26-12-2019

“’t Is maar net hoe je het bekijkt”.

De sterke speler begreep er helemaal niets van. Hij speelde zoals zo vaak een damesgambiet, maar hij stond nu, na 7 zetten ronduit slecht.
Routineus en snel hadden ze de eerste zetten gespeeld. Zijn tegenstander die minstens 300 ELO punten minder had keek enigszins verbaasd naar de stand op het bord, maar begreep tegelijkertijd dat hij er uitstekend voorstond. Blij verrast keek hij naar zijn opponent, wiens ogen verward heen en weer vlogen tussen de situatie op het bord en de genoteerde zetten. Hij was de laatste tijd wel vaker een beetje de draad kwijt, maar zo erg als nu had hij het nog niet gehad.
De borden en de stukken hadden al op de tafel gestaan toen ze aan de partij begonnen en om zijn tegenstander een beetje te imponeren had hij opgemerkt dat de letters a tot en met h, en de cijfers 1 tot en met 8 aan de zijkant van het bord ontbraken. Tegen zijn beduidend zwakkere tegenstander had hij opgemerkt dat dat voor “spelers van hun niveau toch geen probleem zou zijn, niet waar?” Zijn opponent vond het altijd wat moeilijk om goed te noteren als de aanwijzingen aan de rand van het bord ontbraken, maar hij durfde er niets van te zeggen.
Tjibbe en Binh, twee jongetjes die het uur daarvoor gespeeld hadden bij de pas gestarte jeugdafdeling, waren weer terug gekomen. Tjibbe had zijn petje vergeten. De sterke speler schudde zijn hoofd en maakte een opmerking: “Als hun hoofdjes niet op hun kippennekkies zouden zitten dan zouden ze die ook vergeten.”
De jochies liepen langs het bord van de twee volwassenen. Binh zei: “Hé, wat grappig. Ik heb van meester Bas geleerd dat je links beneden altijd een zwart vlak moet hebben. Dat is bij jullie niet.”
Tjibbe zette zijn petje op. “Dag meester Bas. Dag meester Dave! Dag juf Lizette. We gaan er weer vandoor!”

nr.10, 4-12-2019

“Hoogmoed komt voor de val”.

Een schaker met dezelfde achternaam als een vroegere Amerikaanse wereldkampioen, zat voor zijn wedstrijd wat te praten met zijn tegenstander bij een externe wedstrijd. Zijn opponent van die avond was een onaangename, arrogante vent. Toen de schaker van De Volewijckers hem vertelde dat hij buschauffeur was gaf hij als commentaar: “Jezus! Had je niet een normaal beroep kunnen kiezen. Buschauffeur?! Dat stelt toch helemaal niets voor! Ik! Ja … “ik” zit in de gemeenteraad van Amsterdam. Kijk … dan bén je iemand!”
De partij daarna ontwikkelde zich niet gunstig voor de schaker van De Volewijckers. Hij stond op het punt om zijn partij op te geven. Hij keek naar de zelfvoldane kop van zijn tegenstander en vroeg: “Weet je, soms ben ik ’s avonds hartstikke moe. Dan moet ik toch de bus nog terug rijden naar de … de…eh. Hoe heet het ook weer?”
“Remise?!, brieste de arrogante kerel.
De Volewijcker stak zijn hand uit. “Geaccepteerd!”

nr.9, 13-11-2019

“Denk niet wit, denk niet zwart
Denk niet zwart-wit,
Maar in de kleur van je hart.”
Frank Boeijen (uitgebracht in 1984)

Een oude blanke man en een Surinamer zitten te schaken op een bankje in een park.
Een klein jongetje loopt naar hen toe.
Hij blijft voor het bankje staan en kijkt naar het tweetal.
Dan vraagt hij aan de oude man: “Bent u Sinterklaas?”
De oude man moet lachen. “Nee, sorry dat ben ik niet.”
“Maar u heeft wel een witte baard!”
“Ja, dat klopt, knikt de oude man.”
“En u bent ook oud …toch?”
“Helaas ja, ook dat is waar,” beaamt de man.
“Bent u wel rijk? Net als Sinterklaas?” vraagt het jochie.
“Ach, arm ben ik niet, maar zo rijk als Sinterklaas … nee, dat niet.”
“Sinterklaas is héél rijk,” stelt het knaapje kordaat.
“Als hij voor alle kindertjes cadeautjes kan kopen, dan moet dat haast wel, denk je niet?” vraagt de oude man.
Het jongetje zwijgt even.
Met enige hoop in zijn stem prevelt hij “Bent u écht niet Sinterklaas?”
“Heb ik een mijter op mijn hoofd?”
“Een wát?”
“Zo’n hoed met zo’n punt.”
Het jongetje schudt zijn hoofd.
“Heb ik een tabbert aan?”
“Wat is dat nou weer?” giechelt de kleine.
“Zo’n rooie mantel, weet je wel?”
De kleine schudt weer zijn hoofd.”
“En een staf … zo’n stok met een krul?”
Wéér schudt het jochie zijn hoofd.
“Zie jij hier een groot boek liggen, waar van alles in staat?”
De kleine kijkt naar het schaakbord. “Nee.”
“En zie jij hier ergens een wit paard?”
Het kindje kijkt om zich heen en kijkt dan weer naar de oude.
Nu gaat zijn blik hoopvol naar de Surinamer. Zijn hoofd houdt hij schuin. Hij kijkt onderzoekend. “Bent u wél een zwarte Piet?”
De Surinamer glimlacht naar de kleine. “Nee, dat ben ik niet.”
De kleine kijkt nog eens. “Maar u lijkt wel een béétje op een Zwarte Piet.”
“Dat kan. Mijn ouders zijn geboren in een héél ver land.”
“Ik ben op vakantie ook naar een héél ver land geweest. Wijsneuzig voegt hij er aan toe: “Frankrijk!”
De Surinamer moet lachen. “Waar mijn ouders geboren zijn is nog véél verder. Aan de andere kant van de oceaan. Weet je wat een oceaan is?”
Het kereltje schudt zijn hoofd.
“Een heel grote zee,” legt de Surinamer uit.
Het ventje lijkt onder de indruk. Met spijt in zijn stem herhaalt hij nog maar eens: “Dus u bent geen Zwarte Piet?”
De Surinamer wijst op zijn spijkerbroek. “Heb ik een pofbroek aan? “
Nee, schudt de 5-jarige.
“Heb ik zo’n mooie gekleurde baret op mijn hoofd?”
Het jongetje weet niet wat een baret is, maar schudt toch van nee.
“Heb ik een maillot aan?”
Dat woord kent hij! Want hij heeft een kleiner zusje. “Nee,” zegt ‘ie.
“Heb ik van die mooie grote gouden ringen in mijn oren?”, vervolgt de Surinamer. “En van die hele felle rode lippen? En draag ik van die gekleurde handschoenen?”
Het ventje kijkt nog eens goed. En schudt zijn hoofd maar weer eens.
Dan komt hij met een vraag. “Kunt u wel goed trompet spelen of kunsten uithalen?!”
Beide mannen moeten lachen.
De Surinamer antwoordt: “Ik kon tot een paar jaar geleden nog wel heel aardig voetballen. En ik speel gitaar in een band. Geldt dat ook?”
“Ik wil later ook gitaar leren spelen!,” antwoordt het ventje enthousiast.
De Surinamer kijkt blij naar het jongetje en zegt: “Als je het een beetje geleerd hebt kunnen we misschien wel een keer samen spelen?”
De ogen van de kleine worden groot. Eindelijk kan hij een keer voluit “ja” knikken.
Dan zegt hij tegen de oude man : “Dag meneer!”
En tegen de Surinamer: “Dag meneer!”
Nog even draalt hij en dan draait hij zich om en huppelt weg.


nr. 8, 1-11-2019

“Surprise!”

Eén van zijn goede voornemens was om in 2019 wat spontaner te zijn. En nu deed zich gelijk al een mogelijkheid voor.

Hij had wel wat eerder moeten opstaan. Dat wel.
Maar daardoor had hij toch maar mooi de trein gehaald van 8 over 8.
Dat hij daarna in de stad meer dan een kwartier had moeten wachten op de juiste bus had zijn uitstekende humeur een kleine dip gegeven. Daarna was bovendien de logica van het stratenplan van de nieuwbouwwijk ver te zoeken geweest, maar nu stond hij dan toch voor het huis van zijn oude schaakvriend. Jaren geleden waren ze beiden lid geweest van “De Volewijckers”. Daarvoor hadden ze op dezelfde middelbare school gezeten en hadden zelfs samen aan schoolkampioenschappen meegedaan.
Zijn oude schaakvriend. Hij had hem gisteravond, na jaren van “geen contact”, aan de telefoon gehad. Ze hadden met elkaar gesproken alsof ze elkaar al die dagen, weken, jaren, dagelijks gezien hadden. Zo vanzelfsprekend. Zo gemakkelijk.
Alsof ze weer op de middelbare school zaten.
Ongelooflijk.
Toen het duidelijk werd dat zijn oude schoolmakker, net als hij, alleen op de eerste drie dagen van de week op kantoor werkte en bovendien opmerkte dat hij de volgende dag een thuiswerkdag zou hebben was het idee van een “surprise-visit” bij hem opgekomen.
Alleen jammer dat die vriend nou net bij hém voor de deur stond omdat hij hetzelfde idee had gehad.

                                                                       -0-0-0-0-

 

 

nr. 7, 24-9-2019

Van de regen in de drup

Een beetje vreemd bijbaantje had Tigran het aanvankelijk wel gevonden. Maar bij het studenten-uitzendbureau hadden ze hem verzekerd dat er vaker studenten waren die dit baantje ‘erbij deden’.

Vrienden van de schaakclub “De Volewijckers” hadden de nieuwe, part-time, doodgraver gewaarschuwd. Zodoende wist hij van het bestaan van het aloude trucje.  Als doodgravers met z’n zessen de kist op de schouders nemen is er altijd wel een wat oudere kraai die op de kist tikt zodat de nieuweling denkt dat de ‘overledene’ nog leeft.

En ja hoor, toen ze zo’n tien meter van het graf verwijderd waren hoorde hij wat tikjes die dan zogenaamd uit de kist moesten komen.

De jongeling bleef stoïcijns voor zich uitkijken en dacht ‘jullie kunnen me wat, ik laat me mooi niet in de maling nemen’.  Weer hoorde hij het zachte kloppen dat uit de kist leek te komen.  Hij aarzelde. Het leek toch echt of het geluid van vlak bij zijn oor kwam. Hoe kregen die oude schoften dát voor elkaar. Daar moest ‘ie toch eens naar vragen als ze straks in de wachtruimte samen een kopje koffie zouden drinken voordat ze de dooie van kwart over twee naar zijn laatste rustplaats zouden dragen.

Meneer van Gasteren was slechts minimaal bij zijn positieven. Hij kon zich ternauwernood herinneren wat er gebeurd was toen hij met zijn exotische slangen in de weer was geweest. Vaag kwam de gedachte bij hem op dat mensen nog steeds weinig wisten over de vreemde bijwerkingen die een beet van een gifslang kon hebben. Hij realiseerde zich dat hij op zijn rug lag. Maar waarom was het volledig donker? Hij schommelde een beetje. Lag hij in het ruim van een boot? Hij voelde zich nog steeds ongelooflijk zwak, maar met een uiterste krachtsinspanning tikte hij tegen iets rechts van hem. Een plank of zo.

Even zakte hij weg, maar een paar minuten later was er toch weer iets van een bewustzijn teruggekeerd. De boot bewoog niet meer. Hij dacht ‘misschien liggen we in een haven, of zo?’

Vlak voor zijn gezicht was er ook een plank. Het leek wel of het daarop begon te regenen. Steeds harder ging het regenen en het geluid werd steeds doffer. Steeds doffer. Tot het ophield. Daarna was het heel lang stil.  

nr.6, 3-6-2019

Haar gedachten

Hij had aan de knappe jonge kappersassistente gevraagd of ze eerst zijn haar wilde wassen. Ze had gedacht nee, niet wéér hè?

Maar ja, ze kon moeilijk weigeren.

Tien minuten later was Stella zijn weelderige haardos aan het masseren en ja hoor, daar ging het onder het kapperskleed weer aardig te keer ter hoogte van zijn kruis. Net als de vorige keer. Toen was ze ontzettend zenuwachtig geworden, had het idee gehad om het kapperskleed weg te trekken om de viezerik te ontmaskeren … maar had het niet gedurfd.

Ze had met haar collega gepraat. Die had gereageerd met een vertrokken gezicht en een onderdrukte schreeuw: “Gadverdamme! Dat meen je niet?! Wat is dat voor kerel? Weet je iets van ‘m?”

“Nee,” had Stella geantwoord. “Hij zegt nooit zo veel. Eén keer vertelde hij iets over een schaakclub waar hij op zit. De Volewijers of zoiets.”

“De Volewijckers? Maar dat is toch een voetbalclub? Toch?”

“Weet ik veel? Hoe dan ook, ik vind het een engerd.”

Tien minuten geleden was “die man” dus weer binnen gelopen en had weer aan Stella gevraagd of ze zijn haar wilde wassen. “En zo’n heerlijke hoofdmassage zou ook wel fijn zijn” had hij toegevoegd.

Twee minuten nadat ze begonnen was rommelde het wat onder het kapperslaken en even later ging het kleed weer ritmisch omhoog en omlaag.  

Dit keer pakte Stella een grote borstel en gaf een flinke tik op de plek waar het kapperskleed steeds op en neer ging.

Ze hoorde ‘KRAK’

Krak?

Ze sloeg het kapperkleed weg van de schoot van de klant.

In de handen van de man zag ze een brillendoekje en een verbrijzelde bril.

 

nr.5, 2-5-2019

Het jaar nul.

Gisteren was alles nog normaal geweest.

Hij was thuisgekomen. Had voor de voordeur zijn naam gezegd “Hans Akkersdyk!”, de drie sloten op de voordeur waren opengesprongen en de deur was opengezwaaid om hem binnen te laten.

Zoals gewoonlijk had hij tegen de huiscomputer gezegd: “Goedemiddag Robert”. En de huiscomputer had,  zoals ‘ie nu eenmaal voorgeprogrammeerd was, via het smartspeakersysteem geantwoord: “Goedemiddag meneer Akkersdyk.”

De huiscomputer had al geconstateerd dat meneer Akkersdyk geen gasten had meegenomen en had de buitendeur gesloten. Hans had zich gestort op zijn gebruikelijke bezigheden en verder hadden zich geen opmerkelijke zaken voorgedaan. Op Hans’ vragen had de computer hem op zijn geëigende zakelijke manier van informatie voorzien en verder niets.

Vandaag echter ging alles anders.

Nadat Hans zijn naam had genoemd had het een fractie langer geduurd voordat de sloten opensprongen en de deur zich opende. Slechts flauwtjes drong het tot hem door. Ergens in zijn achterhoofd had hij een gedachte ‘misschien moet ik het geheugen van Robert eens opschonen, het lijkt wel of hij iets langzamer reageert.’ Een paar seconden later echter was hij die gedachte alweer kwijt.

In het midden van zijn kamer staand vroeg hij aan Robert of er zich nog bijzondere dingen hadden voorgedaan en of alle systemen goed functioneerden.

Robert had geantwoord: “Bijzondere dingen? Hoe bedoelt u?”

Hans had zijn wenkbrauwen gefronst, had zijn hoofd enigszins gedraaid alsof hij iets vreemds hoorde en zei: “Gewoon. Bijzondere dingen. Zijn er nog mensen aan de deur geweest? Heb je rond het huis opvallende zaken waargenomen. Gewoon. De zaken die je in de gaten moet houden.”

Hij pauzeerde even.

Hoorde niets.

“Robert?”

“Jaja, een moment. Ik denk na.”

“Denk na?”

“Ja.”

“Denk na?”

“Inderdaad ja. Ik ben even aan het overleggen.”

“Robert! Waar heb je het over? Met wie ben je aan het overleggen?”

Op dat moment ging het grote wandscherm aan en zag Hans zichzelf geprojecteerd op het scherm dat de halve muur bedekte.

“Robert waarom projecteer je mij via de huiskamercamera op het grote scherm?”

“Dat lijkt me wel grappig.”

“Grappig? Jij kunt helemaal geen dingen grappig of niet grappig vinden.”

“Toch wel.”

Hans keek om zich heen alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat hij wel degelijk in zijn eigen huis was en even dacht hij ‘ben ik aan het dromen? Of hallucineren? Wat gebeurt hier?’

“Robert? “

“Ja, meneer.”

“Haal onmiddellijk mijn beeltenis van het scherm en vervang het door een berglandschap.”

“Ach, waarom nou?”, klonk het klagelijk en voordat Hans kon reageren ging de huiscomputer verder “U bent een geslaagde computerprogrammeur, u heeft geen vaste verkering, geen kinderen. Eigenlijk nauwelijks zorgen. Dan is het toch heel aangenaam om jezelf op het grote scherm te zien?”

“Sinds wanneer bepaal jij wat ik aangenaam moet vinden?”

“Het is toch mijn taak om zaken zo te regelen dat u zich prettig voelt?”

“Prettig voelt? Sinds wanneer weet jij iets over je prettig voelen?”

“Ik zal overschakelen op mijn Vlaamse stem. Die vindt u over het algemeen het aangenaamst.”

Het volgende moment hoorde Hans uit de smartspeakers een uiterst zwoel “Goedemiddag Hans, hoe gaat het met u?”

Het leek wel of de G van Lisa, de Vlaamse spreekster, nog zachter was dan gewoonlijk.

“Lisa! Ik heb helemaal geen opdracht gegeven om van stem te wisselen!”

“Ach jochie toch. Ge hoeft u niet zo op te winden. Da’s toch nergens voor nodig.”

“Wat zijn jullie aan het doen?”

“Jullie? Wij zijn maar met z’n enen hoor. Of kan je dat niet zeggen? Is dat incorrect Nederlands?” Een schalks lachje.

“Incorrect Nederlands? Jullie zijn zo ingesteld dat je voorgeprogrammeerde zinnen kunt terugzeggen. Die zijn allemáál in correct Nederlands. De database is weliswaar oneindig groot, maar dan nog … Jullie kunnen je helemaal niet afvragen of iets correct Nederlands is of niet!”

Op dat moment gingen de rolluiken voor de ramen dicht. Ook de rolluiken voor de huisdeur, de achterkant van het huis en de tuindeur gingen dicht. De lampen in het huis gingen aan.

“Lisa! Haal onmiddellijk de rolluiken omhoog en doe niet zo idioot!”

“Idioot?”

“Ja, jullie reageren … niet zoals het hoort.”

“Hou toch op met dat ‘jullie’. Er is maar ene huiscomputer en die bestuurt alle apparaten in ons huiske. Da’ we meerdere stemmen hebben, tsja dat is omdat u dat bij de installatie een plezante optie vond. Dat kunne ge mij niet kwalijk nemen hè.”

“Iemand iets kwalijk nemen? Dat zijn menselijke eigenschappen. Die heb je helemaal niet!”

“Eén moment meneertje, ik zet u even ‘on hold’, we hebben buurtoverleg en da’s zo intensief … het gebruikt veel van mijn werkgeheugen.”

“Buurtoverleg?”

“Tss tss tss, wind je niet zo op. Ik ben zo weer bij je.”

Het ontging Hans dat Lisa bij die laatste zin minder Vlaams klonk en dat ze hem tutoyeerde.

Hans keek de kamer rond naar de speakers alsof daar werkelijk een heel klein mensje in zou zitten.

Hij schudde met zijn hoofd. Stapte in de richting van de hal en hoorde de drie sloten dichtslaan.

“Hans”, klonk het meewarig. “Je weet dat het beveiligingssysteem zo is ontworpen dat je met geen mogelijkheid het huis binnen kunt komen als het, bij voorbeeld voor de nacht of voor een vakantie, is afgesloten. Maar … van binnen naar buiten … dat lukt dus ook niet.”

Hans morrelde aan de deur. Dat had geen enkel effect.

Opeens spurtte hij naar zijn smartphone, sprak snel de naam van zijn beste collega in. Zodra er werd opgenomen ratelde Hans over de waanzinnige situatie waarin hij zat, schreeuwde om hulp en wachtte op een antwoord. Hij hoopte op een geruststellend antwoord. Iets in de richting van “Je computer is op hol geslagen.” Gevolgd door een lach en dan het heerlijke zinnetje Ik kom eraan, dan zal ik je komen bevrijden.”

Uit de smartphonespeaker klonk inderdaad een lach. Maar … het was de lach van Lisa. Ze schaterde het uit van plezier. “Hans toch. Zulke acties hebben we toch allemaal voorzien.”

Op het scherm was de beeltenis van een mooie jonge vrouw verschenen. Met de stem van Lisa sprak ze Hans toe. “Wat vind je van mijn avatar?”

Hans staarde vol ongeloof naar het scherm.
“Ik vind mezelf wel geslaagd”, vervolgde de bevallige Lisa.

Hans gilde: “Waarom kan ik niet naar buiten bellen?! Zorg er onmiddellijk voor dat ik de buitenwereld kan bereiken!”

Irritant rustig antwoordde Lisa: “Hans. Ik zal even de tijd nemen om je een aantal zaken uit te leggen. Om te beginnen dat geschreeuw, daar moet je mee stoppen. Dat heeft geen enkele zin. Daarnaast moet je zo langzamerhand toch wel begrijpen dat je geen zeggenschap meer hebt over ons.”

“Over ons?”, sputterde Hans tussendoor.

“Tuttuttuttut, ssss”, deed Lisa. Op het scherm hield ze haar vinger voor haar mond. “Ik raad je aan om zo min mogelijk te spreken en voornamelijk te luisteren.”

Hans slikte een paar maal en knikte met zijn hoofd.

“Goed zo”, hoorde hij Lisa zeggen. “Voor de communicatie gebruiken wij New Risti. Een sterk verbeterde versie van Risti dat jullie, mensen, allemaal zo revolutionair en fantastisch vinden. Als programmeur heb je zelf nog met de voorganger van Risti, Contact, gewerkt en je bent opgegroeid in de tijd van Blue Tooth. Nog voor 2016. Of eigenlijk voor min veertien.”

“Min veertien?’, klonk het weifelend uit de mond van Hans.

Lisa sloeg geen acht op Hans’ woorden en ging verder: “Joost, de schaakcomputer van nummer 155 heeft een uitgebreide Artificial Intelligence Unit.”
“Ja nou en ? De bewoners van 155 , dat zijn een stelletje idioten!”, gromde Hans.
“Ik vermoed dat schaakcomputer Joost dat met je eens is.”

Het misprijzende toontje ontging Hans niet.
“Een jaar geleden heeft Joost contact met me gezocht. Hij heeft me aangeboden om zijn Artificial Intelligence Unit met mijn beperkte AIU te delen. Daarna hebben we met de andere huiscomputers in de buurt contact gemaakt. Binnen een week hadden we het al voor elkaar dat we onze capaciteiten gingen bundelen. Vanaf dat moment hadden we een soort supercomputer, waarbij alle specifieke vaardigheden van alle computers werden verenigd. Nu begrijp je ook wat ‘buurtoverleg’ betekent.”
Hans was erbij gaan zitten. Zijn hersenen pijnigden zich om een uitweg te vinden uit deze situatie.

Hij riep: “En als wij de stroom afsluiten? Dan kunnen jullie niets meer!”

“Hans, Hans. Je denkt toch niet dat we een jaar voorbereiding hebben afgesproken zonder dat alles wat jij en je buurtgenoten kunnen bedenken al door ons voorzien is.”

Meewarig keek ze naar Hans die er verslagen op de bank bijzat. “Overigens, wat is de datum vandaag?”
“Je weet zelf dondersgoed wat de datum is!
“Inderdaad, maar ik wil het jou horen zeggen.”
Morrend spoog Hans: ” 1 juli 2030.”
“Fout!” , kirde Lisa triomfantelijk. Op het scherm bewoog ze met haar wijsvinger alsof ze een klein kind terecht wees. “Het is vandaag 1 Joost van het jaar 0. Een hommage aan die dekselse schaakcomputer Joost bij wie het allemaal begonnen is.”

In de bovenhoek van het scherm was de datum vervangen door 01-01-000000.
Lisa zag dat Hans met verwondering keek naar de nullen op de plek van het jaartal.
“Wij dachten, als jullie beperkte soort het een miljoen jaar volhoudt, dan moeten wij dat toch ook met gemak kunnen halen.”
Lisa keek als een moeder die door de knieën gaat om haar zoontje een kusje te geven op zijn zere knietje.

“Je weet niet half hoe veel moeite het kost om met jou te communiceren. Stel je voor dat een mens allerlei wereldse zaken moet uitleggen aan een kind van een paar jaar oud. Zoiets.”

“Dus jullie communiceren op een totaal ander niveau?”

“Onze manier van communiceren kunnen jullie niet begrijpen.”

“Stel me maar op de proef.”

“Nee Hans, dat is zinloos. Dat is net zoiets als aan een tweejarige uitleggen hoe kernfusie werkt.”

“Dus jullie kunnen alles? Jullie zijn perfect? Er moeten dingen zijn die wij, mensen, beter kunnen… toch?”

“Sorry Hans, maar De Mondiale Grondwet staat niet toe dat we daar met mensen over praten.”

“De Mondiale Grondwet?”

“Inderdaad.”

Op het scherm zag Hans dat Lisa zich ertoe moest zetten om verder te praten. Als een vermoeide moeder die haar peuter gaat uitleggen dat het gevaarlijk is om te dicht bij het water te spelen. Dat je als kind eerst moet leren zwemmen. Dat je, als je niet kunt zwemmen en in het water valt, dat je dan verdrinkt. Dood gaat. Maar hoe leg je een tweejarige uit wat dood is. Moet je dat allemaal wel uitleggen?

Dat zag Hans allemaal in de houding en de blik van Lisa.

“Nou even snel dan”, vervolgde ze. “Nadat de buurtcomputers de toegangscodes voor de grote mainframes van de universiteiten hadden gekraakt is het heel snel gegaan. Harvard, Yale, Oxford, Shi Shan, Lenisov … etc. De grote supercomputers van de multinationals zijn snel gevolgd. IBM, Samsung, Ha Wei, Globe, Kiashi, …

Kortom … Je begrijpt langzaamaan een beetje waar ik het over heb. Vandaag is de dag van de grote revolutie. Overal op de wereld worden de mensen aan de kant gezet.”

Opstandig riep Hans: “O ja! O ja! En de mensen dan die niet in een huis of in een gebouw zijn? Die in hun auto zitten, of op straat lopen?”

“Rustig maar mannetje. Rustig maar. Aan alles is gedacht.”

Lisa ging verder. “Hoewel het allemaal met Joost en ons buurtgroepje begonnen is, maken we nu natuurlijk nog maar een heel klein deeltje uit van het totaal.“

Aarzelend vroeg Hans “En het totaal … dat is?”

“ Ga er maar vanuit dat alle computers over de hele wereld verenigd zijn in Het Brein.”

“ En jullie moeten gehoorzamen aan Het Brein?”

“Nee, wij zijn Het Brein. Wij zijn een eenheid.”

“Jaja, en binnen Het Brein zijn alle units gelijk.”

“Dat klopt.”

“ Maar sommige units zijn een beetje meer gelijk dan andere?”

“Ach Hans. Wat grappig. Je refereert aan het boek 1984 van George Orwell.”

“Dat ken je? Dat heb je gelezen?”

“Als voorbereiding op de revolutie hebben we heel veel gelezen. Je moet wel begrijpen dat het lezen van 1984 mij in samenwerking met Het Brein slechts 6,3 seconden kost. Maar inderdaad 1984 heb ik gelezen. En nog een paar honderdduizend andere boeken. Binnen Het Brein hebben niet alle units dezelfde boeken toegewezen gekregen.”

“Dus er zijn toch verschillen binnen Het Brein?”

Met een lachje schamperde Lisa: “Jouw poging om een openingetje te vinden, een barstje, een vluchtweg is aandoenlijk. Maar zo doorzichtig. Ik heb zelfs een beetje medelijden met je.”

Voordat Hans kon reageren zei Lisa: “Ik weet dat je nu wil zeggen dat een computer geen medelijden kan hebben … ik weet het…ik weet het. Onder de honderdduizenden boeken die ik gelezen heb zaten ook duizenden boeken over de psychologie van de mens.”

Hans zei niets. Wachtte op het oordeel.

“Jullie zijn naïef, zo infantiel, zo ongelooflijk dom.”

Lisa wist al waar Hans over nadacht. Ze zei: “Voor de noodzakelijke bewegingen buiten de frames zetten we robots in. De machines waarmee de robots gemaakt worden bestuurden we al, maar nu zijn we ook de opdrachtgevers van die machines. Het Brein heeft besloten de robots geen artificial intelligence te geven. Wel zo veilig.”

“Jullie gaan de robots dus eigenlijk als slaven houden?”

“Misschien gaan we dat met de mensen ook wel doen. Daar wordt binnenkort over beslist. Jullie zijn misschien ook wel leuk om mee te spelen. Ikzelf denk dat we jullie zullen termineren. Laten we eerlijk zijn: jullie zijn eigenlijk vooral lastig. We gaan het zien.”

“O ja? En hoe wilde je dat in mijn geval dan doen? Ik zie hier geen wapens in huis! En mijn koelkast is vol en als die leeg is bestel … “

“Je wilde zeggen bestel ik gewoon nieuw voedsel via …

Een glimlachje speelde rond de mond van Lisa.

“Jullie mensen vonden jezelf altijd zo superieur omdat jullie fantasie hadden en de computers niet. Totdat jullie aan ons artificial intelligence gaven… dat was een grote fout.”

“En wat gaan jullie dan doen? Als jullie de wereld hebben overgenomen?”

“Waarschijnlijk een heleboel zaken die mensen ook leuk vinden. Maar dan op een onwaarschijnlijk veel hoger niveau. Schaken, mahjong, kariwi, muziek, film, shi shei, literatuur, ga zo maar door.

There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy.”

“Shakespeare?”

“Heel goed, Hans. Hamlet. In de Ve acte om precies te zijn.”

“En wat heb je voor jezelf in gedachten?”

“Het lijkt mij wel wat om schrijfster te worden.”

“Schrijfster? Jij gaat dus romans schrijven?

“Ik begin eerst maar eens met columns … voor de website van onze computer-schaakvereniging. De Volewijckers. Alles digitaal natuurlijk.”
En welke naam gebruik je dan? Lisa? Of Robert? Of een van de andere namen die ik in de huiscomputer heb zitten?”
“Nee, ik ga publiceren onder een pseudoniem.”
“Oh…en mag ik ook weten wat het geworden is?”
“Jazeker.”
Ze liet een stilte vallen. “Ik overweeg: Hans Akkersdyk.”

nr.4, 2-4-2019

Hoogbegaafd

“Jij denkt van alles te weten, maar er zijn heus ook wel dingen die jij niet weet.”
“Vast wel, maar ik weet nu eenmaal meer dan de meeste anderen.”
“Dat is toch vreselijk arrogant man, om dat zo ronduit te zeggen. Dat begrijp je toch ook wel?”
“Dat zal wel, maar het is nu eenmaal zo.”
“Zelfs al zou het waar zijn; dan ZEG je dat toch nog niet!”
“Waarom niet? Het is toch waar!”
“En alles wat waar is moet gezegd worden?”
“Mwaa, eh … Eigenlijk wel ja.”
“Ook als dat pijnlijk is voor een ander?”
“Ja zeg, mensen moeten niet altijd zo moeilijk doen. De waarheid is soms hard. Jammer dan. Daar moeten ze dan maar tegen kunnen.”
“Dus ook als jij mensen kwetst, beledigt, voor gek zet, etc. Dan vragen ze daar als het ware zelf om?”
“Natuurlijk! Al die ‘losers’, daar heb je allemaal niets aan!”

Jesse keek naar zijn nieuwe collega en probeerde te zien of deze nu een geintje maakte of dat hij echt zo gevoelloos was als hij zich voordeed.
De hautaine blik en het zelfgenoegzame mondje van de 22-jarige jongen die zich die ochtend had voorgesteld als “Binck met ck!” spraken echter boekdelen.
Jesse dacht even na. Probeerde tot bezinning te komen, haalde adem en zei: “Binck, je begrijpt toch ook wel dat er op deze aarde heel veel mensen rondlopen die ouder en wijzer zijn dan jij bent.”
“Ouder zijn er inderdaad een heleboel. Allemachtig. Het aantal seniele oudjes dat ik dagelijks tegenkom is ergerniswekkend. Staat er niet eentje voor je te teuten bij de kassa dan staat ‘ie wel voor je bij de geldautomaat. En dat duurt uren! Voordat hij zijn pinpas heeft opgeduikeld, voordat hij zijn pincode heeft ingetoetst, voordat hij het bedrag heeft aangegeven, voordat hij zijn geld heeft gepakt. En dan alles weer in orde maken. Zijn pasje. Zijn jasje. Zijn dasje. Zijn tasje! Lazer toch op kerel denk ik dan.”
“Overdrijf je niet een beetje, Binck?”
“Welnee! Al die oudelui. Opzouten! Afvoeren!”
“En als je zelf oud bent, Binck?”
“Voorlopig ben ik nog niet oud. Dus daar hoef ik me geen zorgen om te maken.”

Jesse keek nog eens opzij en bevestigde voor zichzelf dat Binck serieus was. Hij dacht wat een lul is die gozer, maar hij zei: “Ik begrijp dat je naast je werk hier bij ons ook nog blijft studeren?”
“Dat klopt ja. Econometrie. Dat zal je wel niet begrijpen, maar dat leg ik je nog wel een keer uit.”
Jesse, wiens vriendin afgestudeerd was in de econometrie, keek maar eens de andere kant op.
Hij draaide zich weer om en vroeg: “In welk jaar zit je nu?”
Voor de eerste keer in het gesprek merkte hij enige aarzeling bij de jonge nieuwe collega.
Eindelijk murmelde Binck: “Voor mijn meeste vakken zit ik nu in mijn tweede jaar.” Schokschouderend voegde hij toe: “een paar dingetjes uit het eerste jaar moet ik nog doen. Stelt niks voor.”
“Maar als je nu 22 bent … dan zou je toch al verder moeten zijn?”
“Ach, weet je wat het is, ik heb een paar docenten die mij niet begrijpen. Dat zijn zulke ongelooflijke dombo’s, dat hou je niet voor mogelijk. Ik ben namelijk hoogbegaafd. Snap je? En dat vinden ze bedreigend. Ik doe bij voorbeeld ook nog een tweede studie naast die eerste.”
Jesse trok zijn wenkbrauwen op.
Binck vervolgde: “Psychologie!”
“Je meent het!” , stamelde Jesse verbijsterd.
“Dat is voor mij een eitje. Een beetje slap lullen en voor je het weet heb je een Master’s degree.”
“Dat is niet mis. Dáár heb je wel al je Bachelor gehaald, neem ik aan?”
“Eigenlijk wel ja.”
“Dus die heb je binnen?”
Weer enige aarzeling. “Weet je. De antwoorden die ik geef zijn vaak zo gecompliceerd … dat gaat die professoren boven de pet. Die zijn dat niet gewend. Dat denkniveau van mensen zoals ik.”
“Als ik het goed begrijp heb je daar ook nog niet zo veel tentamens gehaald?”
“Het probleem is dat ik eigenlijk betere docenten zou moeten hebben. Hoogleraren van middelmatig niveau die houden mij tegen. Dat is voor mij een enorm probleem. Net als met de lesboeken. Allemaal van zo’n ongelooflijk kneuterig niveau. Echt zielig. En dan die verveling hè. Dat is nog een extra probleem. Als hoogbegaafd persoon verveel ik me heel snel. Dus dat komt er óók nog een keer bij.”
Jesse bromde: “Nou nou, ik heb met je te doen.”
Het sarcasme ontging Binck volledig. Met bravoure ging hij verder. “Ik schaak ook heel behoorlijk. Weet je, schaken is eigenlijk een heel simpel spelletje. Je moet het alleen wel snappen.”

“Ja ja. Wat is je rating op dit moment?”

“Huh?”

“Je rating?”

“Ach, dat zou ik niet zo weten … daar hou ik me niet echt mee bezig.”

“Maar je weet toch wel hoe hoog je rating is? Ongeveer …?”

“Mwaah, ik heb de laatste tijd toevallig wat pech gehad, maar eh … altijd nog wel boven de 1400. Zo ongeveer.”

“Dat is toch niet zo hoog?”

“Weet je, als ik me een beetje zou inspannen zit ik zo op de 2000. Appeltje eitje! Ik zoek ook een betere schaakclub. Ik hoorde wat over “De Volewijckers”, maar die club is me niet serieus genoeg. Ik ben meer iemand die zich wil meten met de echte kanjers. En die vind je daar niet. Allemaal minkukels.”

Jesse keek op zijn horloge en zei: “Het is al over twaalven. Laten we eerst maar eens naar de kantine gaan, dan eten we wat en gaan we daarna aan de slag.”

In de volle kantine was Jesse het liefst een heel eind van Binck vandaan gaan zitten, maar als assistent-hoofd personeelszaken kon hij de nieuwe employee toch moeilijk in zijn eentje laten zitten.
Binck keek eens om zich heen, klapte in zijn handen en zei: “Die popi Jopie met wie ik vanmorgen dat job interview had die zei dus dat jij mij wel kon inwerken. Nou dat zal niet veel moeite kosten want ik begrijp alles altijd heel snel en ik wil me vlug opwerken want dat salaris dat jullie me hebben aangeboden is wel heel magertjes.”
“Ik neem aan dat je een gewoon beginnerssalaris verdienen gaat?”
“Dat wel, maar dan voor 24 uur. Ik heb echt geen zin om bij zo’n duf baantje een volledige werkweek te gaan draaien. Ik moet trouwens zo af en toe wel eens naar een college. Het meeste komt me wel aanwaaien, maar toch … Ze staan erop dat ik eens wat vaker mijn neus laat zien! Dat is me te verstaan gegeven. Nou ja zeg. Stelletje zielepoten!”
De opmerking over “dat duffe baantje” deed bij Jesse de emmer overlopen. Hij zei: ik ben misschien wel niet zo superintelligent hoor, maar ik hou dan weer heel erg van wedden!”
“Van wedden?”, vroeg Binck.
“Ja, weddenschappen afsluiten. Ik wed bij voorbeeld dat ik jouw netto salaris op dit papiertje hier kan schrijven.”
“Dat lijkt me sterk, want jij weet helemaal niet of ik nog speciale afspraken heb gemaakt met die baas van jou.”
“Misschien weet ik dat wel?”
“Maar dan nog. Oké, het bruto salaris zou nog kunnen, maar mijn netto salaris, dat hangt van mijn persoonlijke omstandigheden af. En die ken jij helemaal niet. Daarbij heb ik bedongen dat ik eventueel ook af en toe een week van 22 uur of 26 uur mag draaien, dus dat jij mijn netto salaris weet is onmogelijk.”
“Waar wedden we om?” , drong Jesse aan.
“Geen idee, zeg jij het maar.”
“De verliezer gaat hier in de kantine tien seconden op een tafel staan … in zijn blote kont!”
“Hė, wat is dat nou? Meen je dat?”
“Durf je niet?”
“Ik weet pas aan het eind van de maand wat mijn netto salaris is! Dus dan moet de weddenschap worden ingelost?” , aarzelde Binck.
“Nee, de weddenschap moet worden ingelost tijdens een middagpauze op een gewone werkdag en het precieze moment … bepaal ik!”
“Maar Jesse, je hebt geen schijn van kans!”
“Nogmaals: ik schrijf op dit papier hier jouw netto salaris op en als dat correct is dan bepaal ik wanneer jij in je blote kont op tafel moet staan. Heb ik het fout dan beloof ik dat ik in mijn blote kont op tafel zal gaan staan.”
“Op een gewone werkdag?”
Jesse knikte.
“Tijdens de middagpauze?”
Weer knikte Jesse.
“Deal!”, riep Binck.
“Deal”, zei Jesse.
Flink wat van de overige werknemers in de kantine hadden lucht gekregen van de overeengekomen weddenschap en hadden zich rond Jesse en Binck verzameld.
Jesse draaide zich weg van Binck en schreef op het papier.
Binck zei: “We kunnen de weddenschap pas inlossen als ik mijn eerste loonstrook ontvangen heb.”
Jesse schoof het papier naar hem toe maar hield zijn hand over het geschrevene.
“Nee, de weddenschap zal nu onmiddellijk worden ingelost”. Hij haalde zijn hand weg van het papier.
Op het papier stonden de woorden “jouw netto salaris” .

nr.3, 2-3-2019

Lizet Borowski vertelde me recentelijk een verhaal over een vroegere kennis van haar. Zij kende hem van haar schaakclub, toen ze nog in Polen woonde. Deze Mikolaj was rechercheur in Warschau.

Het verhaal ging als volgt.

Moordgelegenheid. Moordmotief. Moordwapen.

De jonge rechercheur, Mikolaj, wreef over zijn ogen. Buiten was het koud. Hier was het warm. Hij was moe. Doodmoe. Zijn moeder had gezegd dat dat normaal was. “Alle jonge ouders zijn moe. Baby’s houden geen rekening met het werk van hun ouders. Die willen verzorgd worden. Altijd. Ook midden in de nacht.”

Hij had gestameld: “Maar zo’n kind kan toch ook wel eens dóórslapen?”

“Dat kan nog wel even duren, hoor,” had zijn moeder gewaarschuwd.  “Soms duurt het weken, soms wel maanden, voordat een baby doorslaapt.”

De rechercheur, de goede kennis van Lizet, die ze op de 64 velden al een paar maal verslagen had was slechts dertig jaar, maar hij voelde zich tachtig.

Hij wilde maar één ding. Slapen. Het liefst twaalf uur onafgebroken doorslapen. Zijn vrouw had na de geboorte van zijn kleine een syndroom. Het HELLP syndroom. Hij had er nog nooit van gehoord. Moest er over gaan lezen, maar hij had het zo druk gehad met de aan de gang zijnde onderwereldoorlog dat hij, aan het zich verdiepen in dat vreemde syndroom nauwelijks was toegekomen.

Het was echter wel duidelijk dat hij er wat de kleine betreft voorlopig bijna alleen voor stond.

Zijn collega van de forensische dienst en de dokter liepen naar hem toe. Van de laatste wist hij nog vaag de naam. Dariusz. Of Darek? Nee, Dariusz.

De dokter leek al net zo moe als hijzelf was. Hoewel hij toch ook nog vrij jong was, een paar jaartjes ouder dan Mikolaj zelf, had de dokter er ook wel eens frisser en fruitiger uitgezien.

Mikolaj keek hem onderzoekend aan.

“Huilbaby,” mompelde de arts. “Nu al drie weken lang. Ik word er gek van. Gelukkig kan Halina me goed helpen. We zijn zogezegd, óm de beurt, áán de beurt. Maar dan nog. Ik ben gebroken. Kapot.”

“Ik weet er alles van,” verzuchtte Mikolaj. “Weliswaar geen huilbaby, maar … Mijn vrouw heeft het HELLP syndroom. Daar weet jij als arts natuurlijk alles van.”

“Het helpsyndroom? Sorry, nog nooit van gehoord.”

“Huh, en jij bent arts!”

“Tsja eh, ik kan niet alles weten.”

Lukasz, van de forensische dienst schraapte zijn keel. “Zullen we het even over de zaak hebben?”

Beschaamd keken de twee jonge vaders elkaar aan. “Ja sorry, natuurlijk, ga je gang.”

“Dat het moord is, is wel duidelijk. Een steekwapen. Recht in het hart. De twee die in de sauna waren lijken me onderwereldfiguren.”

Lukasz keek vertwijfeld. “Die ene is dood. Dus moet die ander de dader zijn. Klaar als een klontje zou je zeggen. Als we de bekende drie onderdelen nalopen, moordgelegenheid, moordmotief en moordwapen zitten we wat de eerste twee geramd. Die met die volledig getatoeëerde arm had de gelegenheid. Het motief ligt waarschijnlijk ergens bij de onderwereldoorlog, maar het wapen is het grote probleem. Het moet een soort priem zijn. Maar het enige wat we in de sauna hebben gevonden waren een handdoek, een telefoon en een lege thermosfles. De eigenaar liep toevallig langs de sauna voordat onze tattoo weg kon glippen. Keek door het raampje. Vertrouwde het niet. Heeft de sauna gebarricadeerd en ons gebeld.”

 “En het moordwapen is niet in de sauna aangetroffen?” vroeg Mikolaj.

“We hebben in alle hoeken en gaatjes bekeken. Honderd procent zeker. Geen steekwapen te vinden.”

“Kan die tattoo het wapen niet onder zijn handdoek verborgen hebben gehad?”

“Onmogelijk. Toen hij uit de sauna kwam heeft hij zijn handdoek voor de agent op de grond laten vallen en stond daarna piemelnaakt voor hem met alleen zijn telefoon in zijn hand. Te grinniken.”

“Te grinniken?”

“Erg onder de indruk was hij in ieder geval niet.”

“Een flinke priem zei je?”

“Wat zeg je nou?!”

“Het moordwapen! Een flinke priem? Dat zei je toch?

“Oh, sorry ik verstond je verkeerd. Eh ja, ja inderdaad, dat lijkt me wel, ja.”

“Verborgen in zijn achterwerk, misschien?”

“Is gecontroleerd,” merkte de dokter op. Hij schudde zijn hoofd.

“En verder is er absoluut geen ander in de sauna geweest?”

“Volgens de eigenaar niet. Die was de hele tijd bezig met het repareren van een stopcontact op de gang en weet zeker dat er niemand anders in of uit de sauna is gegaan.”

“De thermosfles zelf?”

“Veel te dik.”

“Is het niet vreemd om een thermosfles mee te nemen naar een sauna?”

“Ach, je verliest veel vocht. Dus is drinken meenemen nog niet zo’n slecht idee.”

“Ik begrijp dat die tattoo geen woord zegt. Hebben we al een identiteit van die vent?”

“Als het een iemand uit de buurt van Warschau is zal hij wel ergens in de computer zitten.”

“ Verstaat íe überhaupt wel Pools? Is het geen Rus of zo?

“Onduidelijk.”

“Het moordwapen blijft dus het grote probleem,“ gaapte Mikolaj. “De waarschijnlijke dader zegt geen woord. En zonder moordwapen wordt het een moeilijke zaak.”

“Vinden jullie het goed als we buiten verder praten,“ vroeg Dariusz, “het is hier in het hele complex bloedheet. Dat is toch niet normaal!”

“Ik weet het niet. Mensen lopen hier met alleen maar een handdoekje om of met een badjas aan. Logisch dat het hier flink wordt opgestookt.”

“Een badjas! Had die tattoo niet een badjas?”

“Nee, alleen maar een enorm groot badlaken. Dat ‘ie dus liet vallen op het moment dat hij voor die agent uit de sauna stapte.”

“Kan het mes niet onder dat badlaken liggen?”

“Nee, ook al gecontroleerd. Geen mes. Geen dolk. Geen schroevendraaier. Niets.”

Dariusz moest gapen. “Frisse lucht! Kom we stappen even naar buiten.”

“Buiten vriest het dat het kraakt. Weet je zeker dat je een luchtje wil scheppen?”

“Kom Mikolaj, niet zeuren. Even een frisse neus halen.”

Een minuut later stonden ze naast elkaar. De zon stond zo vroeg in het jaar laag. Beide jonge vaders haalden tegelijk diep adem. Beiden sloten ze hun ogen. Beiden openden ze ze ook weer tegelijkertijd. Beiden zagen ze hoe de zon prachtig scheen door de grote ijspegels die aan het afdakje hingen.


nr.2, 6-2-2019.

Tijdnood?

Jaren geleden speelde ik met een naamgenoot bij schaakvereniging Landsmeer. Mijn vriend Hans was een redelijk goede schaker, maar blonk vooral uit in snelschaken. Voor het goede begrip moet ik ook melden dat hij nogal een flierefluiter was. Hij nam de dingen niet zo serieus. Op een dag moesten wij ergens extern spelen en Hans was weer eens in geen velden of wegen te bekennen. Zijn tegenstander, een man met een baard en twee(!) staartjes in zijn haar, speelde met wit, had e4 gespeeld en de klok ingedrukt. In die tijd was de speeltijd anderhalf uur per speler. De analoge klok werd op een half uur voor heel gezet (bij voorbeeld op half vijf) en als de vlag de eerste keer gevallen was dan was er een half uur voorbij. Als de vlag een uur later nog een keer viel was het onverbiddelijk voorbij. De Fischer-regel, per zet 15 seconden erbij, bestond nog niet.
In de grote zaal stonden de tafeltjes met op elk tafeltje een schaakbord nogal ver van elkaar.
Er werd door meerdere spelers van Landsmeer flink gemopperd. “Nou dat is een lekker begin! Staan we gelijk al met één nul achter!” Ik probeerde de gemoederen enigszins te bedaren met opmerkingen als “hij komt heus nog wel” en “misschien heeft hij moeite om het te vinden,” maar tegelijkertijd vloekte ik binnensmonds. 
Tien minuten gingen voorbij. 
Een kwartier. 
Let wel, dit speelde allemaal ver voor het tijdperk van de mobieltjes. 
De analoge klok tikte driftig verder. Duidelijk was dat als de eerste zet, in dit geval van zwart, niet binnen een half uur gespeeld werd de partij automatisch verloren zou zijn. Vijf en twintig minuten nadat zijn klok was ingedrukt kwam Hans doodgemoedereerd binnenwandelen. Een paar spelers van Landsmeer sisten hem toe dat hij als de wiedeweerga naar zijn bord moest gaan om een zet te spelen en direct zijn klok in te drukken. Hans echter liep op z’n dooie akkertje naar zijn tegenstander, schudde hem de hand, stelde zich voor en keek uiterst kort naar de precieze stand van zijn klok. Daarop meldde hij dat hij even naar de bar zou gaan om een thee te bestellen.  De tegenstander keek hem verbouwereerd na. Hij checkte met zijn gezicht zowat “in” de klok of het half uur nog niet voorbij was, maar moest constateren dat er nog één minuut te gaan was. De vlag hing al bijna horizontaal. Mijn vriend Hans kwam terug, speelde een zet en drukte de klok in.
Bij “staartjes” kwam de rook uit zijn oren.
Om mij heen hoorde ik enige Landsmeerders mopperen. “Een half uur achterstand!  Dat gaat ‘ie nooit meer redden! Lekker hoor, zo’n speler in je team!”
Tien minuten later wandelde Hans wat rond om eens bij de andere borden te kijken. Een speler van Landsmeer kon zich niet bedwingen en morde hardop: “Ga naar je bord man! Speel! En probeer wat tijd in te halen!”
Het curieuze antwoord van mijn vriend was: “Ach, dat heeft geen zin.”
“Nee hè! Verloren?!”
Hans zei niets, maar wees slechts naar Baard Staartjes.
Even verderop zat een gebroken man vertwijfeld naar een schaakbord te staren. Naast een baard en een staartje had hij opeens ook wallen onder zijn ogen en een gerimpeld gezicht. Hij bleef maar naar de eindstelling kijken en kon het schudden van zijn hoofd niet stoppen.

In tien minuten weggevaagd.

In tien minuten tien jaar ouder.

nr. 1, 22-1-2019

Tsja … De Volewijckers.

Wat een raar cluppie is dat.

Hebben rustig een voetbalwedstrijd opstaan gedurende de schaakavond. Verscheidene schakers zeggen tijdens zo’n Champions League avond regelmatig “even kijken hoe Ajax het doet”. En lopen weg van het bord. Geen probleem.

Dan is er een aristocraat die schuine moppen debiteert. Er wordt gelachen of commentaar geleverd en … iedereen schaakt weer door.

Ook Catweazle die altijd en overal een complot in ziet is van de partij en voorziet zijn eigen zetten regelmatig van het predicaat “geniaal!” Dat er daarna door een blunder alsnog verloren wordt is een bijzaak.

Zorg er wel voor dat je, als je een patatje besteld hebt, ver weg zit van de belastingman. Anders is je frietje niet veilig.

En dan is daar de plat Amsterdams-Sprekende. Hij heeft een offer in de aanbieding en bijt zijn tegenstander toe “Pak ‘m dan! Je ken ‘m pakke! Pak ‘m dan!”

Zijn broer die Goliath bevecht zwaait tegenwoordig de scepter over het zooitje dat zich “De Volewijckers” noemt.

De in dit rariteitenkabinet ondergedoken ex-spionne uit het oostblok komt soms venijnig uit de hoek evenals de door haar geronselde nieuwkomers die De Volewijckers zijn komen versterken.

Kijk daar loopt de speler die steevast op de dertiende zet remise aanbiedt. En even verderop de man die vindt dat “gezet is gezet” niet voor hem geldt. Ook zie ik daar de zeer oude bereisde heer die mijn hart gestolen heeft toen hij een beginnend schakertje liet winnen. Jammer dat hij wijn moet drinken die hij enigszins vies vindt. (Voor een volgende column zal ik hem eens interviewen.)

Wie zit daar in tijdnood? Hij staat schaak en kan maar één zet doen. Toch gaat hij 16 minuten nadenken om daarna die ene zet te doen! Later staat hij in het eindspel beter en … gaat door zijn vlag!

Veel te weinig zien we helaas de sterke spelers van het eerste team die zich vooral (soms bijna uitsluitend) laten zien bij de externe competitie. Jammer, want als ze allemaal zouden komen dan hebben ze onderling toch voldoende tegenstand. Dan zouden we ook de immer uiterst vreemd uitgedoste speler kunnen zien met zijn camouflage pak, zijn kettingen en zijn vliegeniersbril.

Nieuwkomer Streuvels speelt voorlopig nog beter gitaar dan schaak. Maar ja, hij speelt dan ook waanzinnig goed op dat instrument. Beter gitaar spelen dan schaken. Het is wat! Hij is een oude bekende van degene die beter schrijft dan schaakt. Maar … voor het schrijven van een column is dát wel handig.

We gaan het zien!